Vallen is als vliegen: een belangrijk boek in het #MeToo-tijdperk

ManonUphoffVallenisalsvliegen.jpeg

Door: Mojdeh Feili

Manon Uphoffs nieuwe roman ‘Vallen is als vliegen’ draait om onderwerpen waar nauwelijks over gepraat wordt. Onderwerpen die weggestopt zijn in de diepste lades van de maatschappij: mishandeling en incest. Het verhaal van hoe ‘ondergetekende’ en haar zussen door hun vader Henri Elias Henrikus Holbein – afgekort HEHH - gemanipuleerd en seksueel misbruikt worden is een bolwerk van literaire verwijzingen en sprookjesachtige metaforen.

Het is een prachtig geschreven roman van hoge literaire waarde. Uphoff bewijst wat ze in huis heeft en zorgt ervoor dat je niet wil stoppen met lezen, terwijl het verhaal je af en toe op je knieën brengt. Je merkt hoe belezen ze is – mede dankzij haar vader, naar wie ze verwijst als de Minotaurus. Als een mythisch beest – half man half stier – ramt hij het leven van de hoofdpersonage en haar zussen op verschillende manieren kapot. Hij zorgt ervoor dat deze vrouwen niet alleen fysiek, maar ook mentaal doordrenkt worden met de geur van angst, die je volgens Uphoff afgeeft ‘wanneer je tot object wordt gemaakt, plat moet liggen, geen geluid of kik mag geven’.

De ondergetekende ziet de Minotaurus als een andere entiteit dan haar vader. Haar vader leert haar van alles over literatuur en wetenschap. De kennis die hij overbrengt ziet ze als magie. Deze paradijselijke wereld wordt in de nacht omgeruild voor de hel waaruit de Minotaurus komt. De mythische wijze waarop het verhaal van incest wordt verteld maakt het net iets beter te verkroppen dan wanneer het gedetailleerd tentoongesteld zou zijn geweest. Uphoff gebruikt vaak eufemismen en metaforen om rond de kern van de zaak te draaien. Dit doet denken aan de manier waarop tegenwoordig wordt gesproken over een #metoo-gevalletje, in plaats van te benoemen dat het gaat om aanranding of verkrachting.

Af en toe confronteert Uphoff de lezer wél met de harde werkelijkheid. Zo is er bijvoorbeeld een opsomming van dingen die de meisjes niet weigeren in hun mond te doen. Deze opsomming overvalt je compleet want hij begint onschuldig: ‘een wafelijsje van Jamin, een gesuikerde en magisch verkleurende toverbal of de Holbein-penis’. Door de lezer af en toe wakker te schudden is het onmogelijk om te ontkomen aan de realiteit van dit gezin. De afwisseling tussen het sprookjesachtige verhaal en de wat grafische beschrijvingen zorgt ervoor dat je telkens opnieuw gechoqueerd wordt, waardoor Uphoff je niet laat verdwalen in haar mooie woorden.

Het wordt in ieder geval duidelijk dat de woede die ze voelt – ‘in een wereld die […] de woede van vrouwen niet verdraagt’ – en de vuile was die ze met dit boek buiten wil hangen niet meer genegeerd kan worden. En het allerbelangrijkste dat Uphoff aankaart is de vraag waarom er altijd gefocust wordt op zij die de vuile was buiten hangen – de slachtoffers.  Ze stelt dat ‘voor het gemak de vraag werd overgeslagen wie de was eigenlijk zo had besmeurd of tot een dikke prop onder in de mand had gedrukt’. Dat is een vraag die de maatschappij, vooral na #metoo, vaker mag stellen. En dit boek zou een plek kunnen zijn om daarmee te beginnen.