Grapperhaus maakt zich bij uitbreiding geweldsinstructie geen zorgen om discriminatie bij politie

Het artikel dat Lilith publiceerde over de door de Tweede Kamer aangenomen wet waarin geregeld wordt dat agenten bij politiegeweld een lagere straf krijgen en niet automatisch verdachte zijn, en de ambtsuitbreiding waarin bepaald wordt dat agenten en andere opsporingsambtenaren straks onder meer omstandigheden geweld mogen gebruiken, heeft tot een hoop maatschappelijke en politieke discussies geleid. Nadat de Eerste Kamer werd overspoeld met brieven, stelde een aantal senatoren de minister aanvullende vragen. Inmiddels heeft de minister de vragen beantwoord en bespreekt de Eerste Kamer op dinsdag 29 september de nadere procedure. We zetten onze belangrijkste bevindingen voor jullie op een rij.

Wat is er ook al weer aan de hand?

Minister Ferd Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) is van plan de ambtsinstructie van politieagenten en andere opsporingsambtenaren uit te breiden. Als het aan de minister ligt worden zij bijvoorbeeld toegerust met tasers en veranderen de omstandigheden waarbinnen zij geweld mogen gebruiken. Een aantal maanden geleden was er veel te doen om deze uitbreiding. Niet in de laatste plaats omdat de Eerste Kamer zich momenteel buigt over een wetswijziging over een apart wettelijk kader voor het beoordelen van politiegeweld. Agenten worden straks niet automatisch volgens het ‘gewone’ strafrecht – zoals ‘gewone burgers’ – vervolgd wanneer het Openbaar Ministerie meent dat zij onrechtmatig geweld hebben gebruikt. Als de wetswijziging erdoor komt krijgen agenten een status apart, een eigen meetlat. De ambtsinstructie wordt dan de strafrechtelijke norm voor hun misdaden. 

Naar aanleiding van de reeks artikelen op Lilith over de wetswijziging en de op handen zijnde uitbreiding van de ambtsinstructie, werd de Eerste Kamer overspoeld met vragen. Reden voor een aantal senatoren om aanvullende vragen te stellen aan de minister, met name over in hoeverre politie en OM rekening houdt met discriminatie en racisme door agenten, en in hoeverre de minister hier bij de wetswijziging oog voor heeft gehad.

Inmiddels zijn de antwoorden van Grapperhaus binnen. Dinsdag bespreekt de Senaat hoe nu verder. Hieronder onze belangrijkste bevindingen. 

Minister bagatelliseert problemen met racisme en discriminatie bij de politie

Verschillende fracties in de Eerste Kamer hebben de minister gevraagd in hoeverre er rekening wordt gehouden met racistisch optreden bij geweldstoepassing door politieagenten en andere opsporingsambtenaren. Daarover zegt de minister dat het Openbaar Ministerie alle ruimte heeft om racisme of discriminatie mee te wegen als eventueel motief of context bij politiegeweld. “Gezien de daar genoemde mogelijkheden van het openbaar ministerie om rekening te houden met racistisch optreden acht ik het niet nodig dat de Ambtsinstructie op dit punt wordt aangevuld. Een aanvulling om racistisch optreden te voorkomen is in de Ambtsinstructie bovendien niet op zijn plaats nu de Ambtsinstructie – voor zover hier van belang – slechts de inzetcriteria voor het gebruik van geweldsmiddelen bevat. Ik benadruk hierbij dat er binnen de politieorganisatie daarnaast voldoende mogelijkheden zijn om disciplinair op te treden mocht blijken dat er sprake is van racistisch optreden door een politieambtenaar.” 

In zijn beantwoording valt de minister met regelmaat terug op de verschillende initiatieven binnen de politie om racisme en discriminatie tegen te gaan. De afgelopen maanden is immers veel informatie naar buiten gekomen over het racisme bij verschillende politiekorpsen en de lakse wijze waarop de leidinggevenden daarmee zijn omgesprongen. 

NRC Handelsblad schreef eerder dit jaar dat negen politieagenten in een eigen WhatsAppgroep, de ‘Jan Smit Appgroep’ burgers met een migratieachtergrond omschreven als “kankervolk, kutafrikanen en pauperallochtonen’ op wie ze willen ‘schieten’. De gesprekken werden in 2019 al gevoerd door agenten van bureau Marconiplein. De leidinggevenden waren hier al van op de hoogte, maar besloten pas na vragen van NRC over te gaan tot een formeel onderzoek. Het Openbaar Ministerie besloot in augustus bovendien dat de agenten niet vervolgd worden voor racisme of discriminatie, omdat de uitspraken niet in het openbaar werden gedaan. Kennelijk is het prima om racistisch te zijn onder gelijkgestemden, zelfs wanneer dit agenten zijn, zolang je het maar niet hardop op een zeepkist op een marktplein verkondigt. 

De misstanden bij de politie lijken zich op te stapelen. Zo concludeert KPMG Integrity in september dit jaar, dat een ‘cultuuronderzoek’ deed op verzoek van de leiding van de Landelijke Eenheid, dat onder politieagenten die bij de Nationale Politie belast zijn met de heimelijke en internationale informatievergaring, op grote schaal sprake is van ongewenst gedrag. Daaronder wordt onder meer verstaan: machtsmisbruik, pesten en discriminatie. En hoewel deze interne misstanden bekend zijn bij de politie, hebben ze ‘geen prioriteit’ om aangepakt te worden. 

In juni had de ombudsfunctionaris nog geconstateerd dat discriminatie ook binnen de Nederlandse politie voorkomt. 

“Dat is een ongemakkelijke constatering maar legitimeert een vergrote aandacht daarvoor op alle niveaus van onze organisatie [...] Zijn die collega’s (nieuwe collega’s met een migratieachtergrond, red) echt welkom binnen de politie of worden ze als excuus gezien en verlaten ze vroegtijdig het korps? Ga het echte gesprek met elkaar aan, praat met elkaar en niet over elkaar, begin met luisteren en vragen stellen en koester de verschillen.”

Een jaar geleden werd bekend dat agenten van bureau Hoefkade in de Schilderswijk in Den Haag zichzelf ‘Marokkanenverdelgers’ zouden noemen. NRC schreef daar destijds over:

“Maar volgens bronnen bij de politie zou er een groep agenten op team Hoefkade opereren die zich bedienen van de naam ‘Marokkanenverdelgers’. In appgroepen noemen Haagse agenten klokkenluiders ‘tere zieltjes’ en ze klagen over ‘soft links gedoe’. Allochtonen die worden bevorderd, worden ‘goudzoekers’ genoemd.” 

Twee maanden nadat dit nieuws naar buiten kwam, in december 2019, werden vier agenten van het politiebureau disciplinair gestraft wegens het toepassen van ‘buitenproportioneel geweld bij een aanhouding’. Op een video die de agenten met elkaar deelden in een WhatsApp groep is te zien dat de agenten betrokken waren bij de achtervolging en mishandeling van een man van Marokkaanse komaf in 2018. Hij werd onder meer geslagen met een wapenstok. Op de video is te zien hoe zij hem in de gang van het cellencomplex achtervolgen en mishandelen, terwijl de man nauwelijks nog kan lopen. 

Eén agent kreeg hierop strafontslag, een andere agent voorwaardelijk ontslag. Maar: de agenten maakten bezwaar. Ze zouden tijdens het onderzoek zijn overgeplaatst naar Gouda en daar extra taken hebben gekregen. Door hen tijdens het onderzoek al over te plaatsen, zou het vertrouwensbeginsel zijn geschonden, meenden ze. Politiebaas Paul van Musscher trok hierop het ontslag in: de agent wordt alleen teruggezet in schaal en rang. De andere agent kreeg een voorwaardelijke straf in plaats van verlaging in rang. De agent dankzij wie deze misstanden aan het licht zijn gekomen, voormalig teamchef Fatima Aboulouafa, is – na een staat van dienst van ruim 25 jaar – weggepest: ze werd naar huis gestuurd omdat ze “niet in verbinding zou staan” met de politie. 

Ondanks al deze voorvallen – die toch wel een beeld schetsen van een structureel probleem van racisme en discriminatie bij de Nationale Politie – is minister Grapperhaus van mening dat extra maatregelen inbouwen niet nodig is. In zijn beantwoording schrijft hij dat het Openbaar Ministerie ook nu al discriminatie mee kan laten wegen:

“Wanneer een discriminatoir oogmerk heeft meegespeeld bij het plegen van een delict als mishandeling, dan leidt dit tot een hogere strafeis. [...] Als gevolg daarvan zal een strafeis tot 50% of – bij een ingrijpend delict – tot 100% hoger uitvallen.” 

Uit een onderzoek van Controle Alt Delete is echter gebleken dat de afgelopen vier jaar geen enkele agent door het Openbaar Ministerie is vervolgd vanwege discriminatie. Niet één.

Hoe het ook zij, zolang de wetgevende macht het niet expliciet benoemt of nadrukkelijk laat meewegen, is het dus aan het Openbaar Ministerie om dat wel – of niet – te doen. En discriminatie ook daadwerkelijk discriminatie noemen doet het niet lang niet altijd.

In de zaak van Lilith co-founder Clarice Gargard, bijvoorbeeld. Van de duizenden racistische haatberichten en bedreigingen, werden afgelopen maand 25 mensen vervolgd. Het Openbaar Ministerie legde hen opruiing ten laste. Ofwel: het opzettelijk oproepen tot, of anderen inspireren om geweld te plegen. NRC-columnist Folkert Jensma schrijft treffend dat het OM ervoor heeft gekozen om niemand te vervolgen voor discriminatie, haatzaaien of groepsbelediging. “Veel uitlatingen zouden óók discriminerend of racistisch kunnen zijn”, schrijft hij. Terwijl: “Meestal schiet het OM uit meer lopen door verwante delicten in bosjes ‘subsidiair’ ten laste te leggen. Valt de rechter niet voor het een, dan misschien voor het andere.” 

De minister gaat ervan uit – ook al bewijst de zaak van bijvoorbeeld Fatima Aboulouafa en al het bovengenoemde het tegendeel – dat de politie het intern prima op orde heeft. “Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag, zoals intimidatie, pesten en discriminatie is geen plaats bij de politie”, schrijft de minister. “Niet jegens burgers en niet in de eigen organisatie. Wanneer misstanden worden gemeld door bijvoorbeeld burgers, collega’s of leidinggevenden, dan wordt daar vanuit de politieorganisatie serieus en adequaat op gereageerd.” Tegelijkertijd erkent hij dat het noodzakelijk is om regelmatig de discussie aan te gaan binnen en met de politie over racisme en discriminatie. “Het realiseren van een veilige en inclusieve cultuur vergt tijd”, schrijft hij. 

De minister lijkt daar met de voortzetting van de ambtswijziging wél alle tijd voor te hebben, en te nemen. 

Saillant is overigens dat politie noch minister noch Openbaar Ministerie duidelijkheid kan geven over hoe vaak etnisch profileren voorkomt. “De etnische achtergrond van betrokken burgers bij geweld door opsporingsambtenaren is een bijzonder persoonsgegeven. De grondslag voor registratie van de etnische achtergrond van slachtoffers ten behoeve van de evaluatie van onderhavige wet ontbreekt [...] Ik zeg evenwel toe dat bij het opzetten van de evaluatie zal worden gekeken naar andere mogelijkheden om dit rechtmatig te doen.” 

Noodzaak wetswijziging

Te midden van al dit geweld is de minister voornemens de wet te wijzigen zodat niet langer het reguliere strafrecht leidend wordt wanneer een agent buiten het boekje treedt, maar de ambtsinstructie. Die ambtsinstructie wordt het wettelijke kader waarlangs een agent al dan niet vervolgd wordt. In zijn beantwoording legt de minister uit dat ook een gewone strafrechtelijke vervolging, indien het Openbaar Ministerie zich daartoe geroepen voelt, mogelijk is. Al schrijft de minister ook dat er niet vaak aanleiding zal zijn om te vervolgen voor een algemeen geweldsdelict. “Dan is de mate van kwaadwillendheid doorslaggevend voor de beslissing om voor een algemeen geweldsdelict te vervolgen. Er is dan immers geen grond voor een bijzonder, op de opsporingsambtenaar toegesneden beoordelingskader”, aldus Grapperhaus. 

De reden voor de wetswijziging wordt uit de beantwoording duidelijk – het is bedoeld om het gevoel van onzekerheid bij agenten weg te nemen wanneer zij worden vervolgd. Toch blijft de noodzaak – hoe belangrijk is het dat deze wet er komt? En wat verandert er wezenlijk? – achterwege. Grapperhaus zelf schrijft dat het per jaar om zo’n 15 à 20 rechtszaken tegen agenten of andere opsporingsambtenaren zal gaan. 

In juni dit jaar dienden in 16 verschillende steden een aantal partijen vragen in bij de burgemeesters. Hen werd gevraagd om cijfers beschikbaar te stellen over het aantal agenten dat voor de rechter is gekomen omdat zij geweld zouden hebben gebruikt tegen burgers. Ook wilden de politieke partijen weten hoe vaak er aangifte is gedaan tegen agenten vanwege discriminatie. 

Uit deze cijfers blijkt dat tussen 2016 en 2019 maar liefst 722 keer aangifte is gedaan tegen een agent vanwege geweldgebruik. Ook is 34 keer aangifte gedaan vanwege discriminatie. In totaal zijn uiteindelijk vier agenten veroordeeld vanwege gebruik van geweld. Dat is 0,6 procent. Uit deze cijfers blijkt dat minder dan 1% van de aangiftes ook daadwerkelijk leidt tot vervolging. Het Openbaar Ministerie seponeert de rest. 

Uit dit onderzoek blijkt wel dat politieagenten en andere opsporingsambtenaren die zich niet gedragen volgens hun ambtsinstructie, in Nederland op geen enkele manier te vrezen hebben voor de rechterlijke macht. Dat de onzekerheid weggenomen moet worden van agenten wanneer zij worden vervolgd, is dan ook een onterecht frame, dat meeweegt in het neerzetten van het politieapparaat als slachtoffer dat tot de tanden toe bewapend moet worden. Een frame dat er – mede dankzij het klakkeloos napraten en overpennen van politiepersberichten door verschillende media, zo bewees Medialogica – ervoor heeft gezorgd dat met de uitbreiding van de ambtsinstructie, ook de taser zal worden ingevoerd. Het stroomstootwapen werd ingevoerd met als argument dat het geweld tegen politie al jaren toeneemt. Het tegendeel is waar: het geweld tegen politie is stabiel gebleven, of juist een beetje afgenomen.

Controle Alt Delete is inmiddels een petitie gestart waarin de organisatie de politie oproept om het systeem van de politie te veranderen, om racisme te stoppen en politiegeweld te verminderen. 

Minister negeert bij ambtswijziging kritiek van Orde van Advocaten en Amnesty 

Terwijl de Eerste Kamer zich buigt over het voorstel om de ambtsinstructie leidend te laten zijn bij mogelijke vervolging van agenten en andere opsporingsambtenaren, is de minister bezig die ambtsinstructie uit te breiden. Reden voor de Eerste Kamer om de minister naar de nieuwe plannen te vragen, aangezien deze straks leidend zullen zijn.

Zo wordt bijvoorbeeld de bevoegdheid om te schieten voor agenten straks verruimd, net als het gebruik van pepperspray en de taser. De Orde van Advocaten waarschuwde de minister eerder dat pepperspray en de taser straks ingezet kunnen worden bij iedere aanhouding, of het nu gaat om een overval of wildplassen. Theoretisch krijgt de politie volgens de nieuwe plannen zelfs het recht om te schieten op demonstranten. 

Uit de beantwoording van de minister blijkt nu dat hij met zowel de zorgen van zowel Amnesty als de zorgen van de Orde van Advocaten niets heeft gedaan. Grapperhaus schrijft: 

“Ik begrijp dat kennis van het ontwerpbesluit Ambtsinstructie tweede tranche bijdraagt aan een goede beoordeling van het wetsvoorstel. Bijgaand treft u het ontwerp aan, zoals ter kennis gebracht aan de Tweede Kamer. Dit ontwerp verschilt overigens inhoudelijk niet van de versie zoals nadien aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het advies van de Afdeling advisering heb ik inmiddels ontvangen en ik ben op dit moment bezig met het voorbereiden van het nader rapport.”

Het is zo geregeld dat het advies van de Raad van State pas bekend wordt vanaf het moment dat de nieuwe ambtsinstructie gepubliceerd is in de Staatscourant en in werking is getreden. Dat betekent dus dat de Eerste Kamer niet volledig geïnformeerd zal moeten stemmen over de uitbreiding van de politiewet. 

D66 heeft de minister nadrukkelijk gevraagd naar de inhoud van de ambtsinstructie, omdat deze noodzakelijk is voor een goede beoordeling van het wetsvoorstel “Geweldsaanwending opsporingsambtenaar”. De partij zou ook graag het advies van de Raad van State inzien, zodat het een evenwichtig besluit kan nemen. Daarover zegt de minister nu: “Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet op de Raad van State wordt het advies over een door de regering bij de Afdeling advisering van de Raad van State aanhangig gemaakt ontwerp van een algemene maatregel van bestuur gelijktijdig met de afkondiging van het besluit openbaar gemaakt.” Ofwel: de Eerste Kamer kan het advies pas inzien wanneer het openbaar is, en dat gebeurt wanneer de nieuwe ambtsinstructie definitief ingaat (d.w.z. Is gepubliceerd in de Staatscourant). 

De enige mogelijkheid voor de Eerste Kamer om de informatie eerder in te zien is een zogeheten ‘nahangprocedure’. In sommige gevallen kan een Algemene Maatregel van Bestuur aan de Kamers (Eerste en/of Tweede) worden voorgelegd, nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht. In dat geval zou de Eerste Kamer het advies van de Raad van State kunnen inzien, vóórdat de ambtsuitbreiding in werking zou treden. De minister weigert dat in dit geval omdat dan ‘het besluit niet in werking kan treden’. Grapperhaus wil de wijziging er zo snel mogelijk doorheen jassen. Hij schrijft:

“Als er vervolgens wijzigingen moeten plaatsvinden zal er een nieuw wijzigingstraject moeten worden gestart. Gezien het tijdsverlies dat dit met zich brengt wordt de nahangprocedure steeds minder toegepast. In het geval van het ontwerpbesluit tweede tranche ben ik geen voorstander van een informele nahangprocedure en het daarmee samenhangende verdere uitstel van inwerkingtreding.” 

Lees ook op Lilith: Politie mag binnen nieuwe ambtsinstructie mogelijk meer geweld gebruiken

Foto: Roel Wijnants

ArtikelenHasna El Maroudi