Hoe gastvrij te zijn binnen de literatuur? Nodig anderen tot eten uit

Kom, laten we eten

Lilith co-founder Clarice was van 27 tot 30 november 2019 writer in residence bij het Wintertuin festival. Daar was ze een permanent onderdeel van het programma, samen met schrijvers als Ilya Leonard Pfeijffer, Alma Mathijsen, Babs Gons en Thomas Verbogt. Ook gaf zij de openingslezing over het hoofdthema ‘gastvrijheid binnen de literatuur’ die hieronder te lezen is. Op 6 maart begint de boekenweek en het thema is dit jaar ‘rebellen en dwarsdenkers’. De perfecte gelegenheid om deze lezing over het openbreken van de literaire sector te lezen.

2324324835_ee15b84414_o.jpg

‘The act of hospitality is ancient and contemporary and at the heart of every story ever told about ourselves’. Schrijver Ali Smith denkend aan wijlen kunstenaar John Berger over de verantwoordelijkheid van verhalenvertellers om gastvrij te zijn.

 Dat is de gedachte-uitwisseling waar het Wintertuin festival dit jaar op geïnspireerd is. Zoals u weet, een exercitie over gastvrijheid en wat die betekent binnen de literatuur. Ik dacht aan hoe samen eten in de Liberiaanse cultuur ook symbool staat voor gastvrijheid. Je vraagt niet of iemand bij je komt eten. Je zegt ‘come lets eat.’

Schrijven

Maar eerst, even over het schrijverschap. Ik ben nog niet heel lang schrijver. Mijn eerste boek Drakendochter is net uit, even wat sluikreclame. Hij is hier te koop. Maar sommigen zouden zeggen dat je je leven lang schrijver kunt zijn, zelfs zonder een woord op papier gezet te hebben. Ik denk dat ik het daar mee eens ben. 

Daarom kan ik ook vanuit de positie van gast-zijn spreken, zowel binnen de dominerende westerse literatuur als deze samenleving. Het bewuste gast-zijn in de samenleving, begon toen ik voor het eerst naar Nederland kwam. Ik was vier en wiegde in de schoot van moederland Liberia en was toen ineens hier, waar de gure winden mijn oren en neus felrood kleurden. Dat leverde me de bijnaam Rudolph, the red nosed reindeer op de basisschool op. 

Ik herinner me geen moeilijke vragen gesteld te hebben over ons vertrek, maar wilde vooral weten wat we gingen eten en hoe het kwam dat we met miljarden zijn, als er maar twee mensen de eerste op Aarde waren. Je weet wel, typische vierjarige dingen.

Als we het over gastvrijheid hebben, bespreken we vaak hoe een gast ontvangen moet worden. Maar wat is eigenlijk de rol van degene die ontvangen wordt? Je kiest er namelijk niet voor gast te zijn. Het wordt je vaak opgelegd.

Je wordt niet als vrouw geboren, betoogde Franse auteur en denker de Beauvoir. Je wordt tot vrouw gemaakt. Je wordt ook niet zwart geboren, maar zwart gemaakt, schreef ik eens. En datzelfde geldt voor gast zijn. Overigens wil ik mezelf hiermee niet vergelijken met een grootsheid als de Beauvoir. Het staat u natuurlijk vrij dat wel te doen. 

Te gast

Mijn gast-zijn in dit land - zij het vanwege uiterlijke kenmerken of vluchtelingenstatus - werd altijd van buitenaf benadrukt. Soms subtiel aan de hand van ‘regels’, van bijvoorbeeld het IND - die als bewakers van het fort fungeren - tot aan inwoners met het aloude ‘nee, maar waar kom je écht vandaan’, wat enerzijds nieuwsgierigheid is en anderzijds de benadrukking dat iemand zoals jij hier niet hoort en je derhalve je ware aard kenbaar dient te maken - om geïdentificeerd te kunnen worden. 

Soms is de benadrukking van het gast-zijn wat explicieter, door politici die te kennen geven dat mensen zoals ik in dit land niet welkom zijn. Ons eten, textiel, grondstoffen. Die zijn welkom. Maar wij niet, niet als onszelf althans.       

Zo wordt ook mijn gast-zijn binnen de literatuur benadrukt. Bijvoorbeeld, het feit dat sommigen denken en hardop veronderstellen dat ik enkel NRC-columnist ben omdat ik een zwarte vrouw ben. 

Logisch natuurlijk, de eerste vaste zwarte vrouwelijke columnist bij deze krant heeft het niet aan zichzelf, maar haar identiteit te danken. In tegenstelling tot al die witte mannen en enkele vrouwen die haar voor gingen, daarbij zit het schrijven gewoon in het DNA. Dit is sarcasme voor het geval dat niet duidelijk was. 

Een kleine kanttekening: op het moment dat je afwijkt van de norm, speelt die ‘verrijking’ die je vormt, natuurlijk altijd een rol. Maar zeggen dat het bepalend is voor jouw aanwezigheid, is iemand enkel reduceren tot wat ze zijn en niet wat ze kunnen. 

 Een ander voorbeeld: vragen die ik kreeg naar aanleiding van de bundel Zwart die een paar jaar geleden uitkwam. Een bundel, eerste van haar soort met bijdragen van Afrikaans-Europese Nederlandse en Belgische schrijvers over hun levens en ervaringen.  

Ik schreef over mijn vader, mijn familie en Liberia. Maar tijdens interviews kreeg ik vaak ‘kritische’ vragen over de noodzaak van deze bundel. ‘waarom zouden Afrikaanse verhalen interessant zijn’, ‘wat maakt een verhaal Afrikaans’, ‘ik lees Murakami ook niet omdat hij Japans is’?

Je wordt ineens belast met de verantwoordelijkheid te verklaren, duiden en overtuigen aan de hand van je achtergrond. Waarom mag niet ook ik gewoon schrijver zijn? 

Een ander voorbeeld is wanneer je werk langs de lat van wat de norm is gelegd wordt. ‘Zo zeggen we dat niet’,  heb ik wel eens gehoord over schrijfsels. Het redigeren is uiteraard altijd een dans tussen schrijver en redacteur. Maar tijdens die dans moet degene die leidt zich ook bewust zijn van de manier waarop die leiding geeft.  

Want wie is ‘we’ in deze vergelijking en waarom heeft de gecultiveerde taal van een ander - beïnvloed door haar ervaringen - daar geen toegang toe?

Op structureler en statistisch niveau betekent te gast-zijn binnen de literatuur vaak het uitblijven van erkenning: grootste schrijvers die genegeerd worden, weinig verkoop en promotie van boeken van ‘gastschrijvers’. 

Dat heeft - zoals bij alles - ook allerlei technische en praktische redenen. Maar, we moeten ons dan wellicht afvragen waarom de techniek en praktijk niet ingesteld zijn op pluriformiteit, of men niet bereid is daarvoor te zorgen. 

Overigens, goed om extra te benoemen dat als ik het over gastvrijheid heb, het niet exclusief etniciteit of sekse betreft - de oppervlakkige en zichtbare verrijkingen van de norm - maar alle manieren (zij het bijvoorbeeld queer, trans, vluchteling, schoonmaker, met een beperking of plattelands) waarop we anders zijn en vooral de bijbehorende perspectieven en geluiden die dat anders-zijn informeren. 

Zonder dat perspectief, zonder die geluiden, is het geen includering, maar erotisering. ‘I’m not your erotic, not your exotic’, schreef Amerikaans-Palestijnse dichter Suheir Hammad. 

Wie is de verhalenverteller?

 Hoe dan ook, uiteindelijk zijn we natuurlijk allemaal wel eens ergens te gast op verschillende manieren. Bij elkaar thuis, op vakantie. Maar wie heeft de macht en het privilege om altijd en op elk niveau gastpersoon te worden en blijven?

Wanneer we onszelf vragen stellen over gastvrijheid binnen de literatuur, betekent het dus ook dat de literatuur überhaupt iets geworden is om te bezitten. Iets met een persoon, groep, deel van de wereld als host. 

Gastvrijheid lijkt (en is soms ook) een nobel gegeven. Maar ook in het nobele zit ongelijkheid. Neem, het idee van tolerantie dat zo nauw verbonden is aan de Nederlandse identiteit, een andere vorm van gastvrijheid. 

Zoals ik ook in Drakendochter schrijf, zit er in tolerantie zelf al een onevenwichtige machtsverhouding. Als ik jou tolereer, ben je in principe niets meer dan een last die ik kies te verdragen. Als gedragene, heb je daar weinig zeggenschap over. Je wordt opgetild, of aan je lot op zee overgelaten. 

 Door die machtsrelatie vergeten we dat er altijd al een andere aanwezigheid in allerlei vormen is geweest in de literatuur. De grootste misvatting binnen de literatuur en wellicht de gehele samenleving, is dat de pluriforme toekomst die we zoeken of waar we naar streven nog niet bestaat. 

Want wie is nou eigenlijk dé verhalenverteller? Binnen de literatuur hebben diverse volkeren en personen immer verhalen verteld, om zichzelf voor te stellen, her uit te vinden en hun geschiedenis door te geven. Alleen niet op een manier die u wellicht bereikt heeft. 

Zo komen mijn ouders en voorouders van het continent van griots en sjamanen, muzikale en magische verhalenvertellers die via de orale traditie hun vertellingen als broodkruimels nalieten. 

In deze tijd zijn er moderne versies daarvan zoals de Nigeriaanse Wole Soyinka, de eerste Afrikaanse schrijver die een Nobelprijs voor de literatuur won. Die zei terecht over het debat omtrent ‘andere geluiden’: ‘A tiger doesn't proclaim his tigritude, he pounces’.

Wat als de ‘Ander’ - die voor zichzelf niet als de Ander geldt, maar gewoon zichzelf - ook een gastpersoon is, maar er niet velen zijn die bereid waren echt op visite te gaan?

Op visite bij de verhalen die niet uitsluitend gaan over hun verhouding tot de macht of norm. Maar verhoudingen tot zichzelf, hun omgeving, familie, volk, huisdier. Verhalen over verre verledens, met een andere oorsprong, referenties en bronnen dan u kent. 

En welke taal spreekt die?

Professor Liedeke Plate hoogleraar Cultuur en Inclusiviteit aan Radboud Universiteit gaf deze week een lezing en noemde daarin de Refugee Tales, vluchtelingen in Britse detentie wier verhalen opgetekend werden door auteurs. Het model dat daarvoor gebruikt werd was The Canterbury Tales van Chaucer. 

Briljant natuurlijk, die samenkomst van werelden. Maar ik vroeg me ook af wat de uitkomst zou zijn als een ander model als referentie gebruikt zou worden. Duizend-en-een-nacht, as told by Sheherezade, om maar wat te noemen. 

Dat wil dan niemand lezen, denken sommige boekhandels, uitgevers en ook lezers wellicht. Om eerlijk te zijn, geloofde ik voorheen ook in dat sprookje. Maar inmiddels weet ik dat het nonsens is.   

Want, als je alleen een liefhebber van literatuur bent, wanneer het op een of andere manier op jou slaat, heb je literatuur niet lief, maar vooral jezelf.   

Het is essentieel de taal van de ander begrijpen, bij het liefhebben. Zoals het binnen een liefdesrelatie verstandig is te weten welke taal je niet moet hanteren, vooral tijdens een ruzie. In ieder geval bij mij.  

Wanneer we het hebben over het bevattingsvermogen van taaluitingen, moet ik denken aan ‘vader van de Afrikaanse literatuur’, Chinua Achebe. Een Nigeriaan wier meesterwerk Things Fall Apart inmiddels wereldwijd vertaald is. Hoewel zijn boek ook verwijzingen naar het Westen heeft, werd het aanvankelijk lauw ontvangen vanwege de ‘Afrikaansheid’ ervan. 

Uitgevers wisten niet wat ze ermee aan moesten. Wie wil er nou een boek van een Afrikaanse auteur lezen? Ook recensenten konden zijn schrijven niet helemaal volgen. Ze publiceerden vaak stereotyperende, denigrerende en koloniale recensies over zijn boek. 

Achebe schreef schitterende zinnen als “Ikemefuna grew rapidly like a yam tendril in the rainy season, and was full of the sap of life.” 

“Ikemefuna groeide snel als een yam rank in het regenseizoen en zat vol levenssap.”  (Om een of andere reden klinkt de Nederlandse vertaling een beetje onsmakelijk).

Het werk van de Nigeriaanse grootsheid zat vol aforismen, beeldspraak en metaforen. Maar werd door sommigen als folkloristisch of simplistisch beschouwd.

Laten we iets dichter bij huis kijken. Een andere excellente schrijver die ik bewonder, Astrid Roemer. Toen ik haar boek ‘Over de gekte van een vrouw’ las, was ik op slag verliefd op haar lyrische en a-chronologische stijl.

Voor sommigen onbegrijpelijk, maar voor mij voelde het als thuis, omdat je als gast-zijnde juist zo vaak in die plekken tussen tijd en ruimte in leeft. 

Achebe en Roemer zijn beiden inmiddels gelauwerd. Maar succes van het individu betekent niet dat er ook oog voor het collectief is. Alternatieve, niet-westerse of specifiek Afrikaanse schrijfstijlen worden nog steeds niet officieel herkend. 

Als ik de lyrische stijl zoals die van Achebe toepas, hoor ik soms dat het ‘cliché’, ‘sentimenteel’, of ‘te romantisch’ zou zijn.

Het gaat mij niet zozeer erom dat het werk positief beoordeeld moet worden. Het gaat erom dat het een eenzaam en onrechtvaardig gegeven is, als schrijver ontleed te worden door iemand die niet weet of begrijpt waar de zinnen in jouw werk überhaupt vandaan komen. 

Tijdens de lezing van professor Plate deze week besprak zij ook het gevoel van thuis in verband met gastvrijheid. Hoe gastpersonen bewust of onbewust denken hun thuis van gasten te moeten verdedigen. Hetgeen dat verrijkt, wordt uit angst en soms haat verstoten. Terwijl, wat je nodig hebt om van gast naar gastpersoon te gaan, juist een veilige thuishaven is. 

Veiligheid en intimiteit

Deze week was Nijmegen en het Besiendershuis mijn thuishaven. Kent u het Besiendershuis? Een bijna vijfhonderd jaar oud pand, op een prachtige locatie met uitzicht op de Waal. 

Het pand heet zo omdat een van de bekendste voormalige bewoners ‘de besiender’ verantwoordelijk was voor het inspecteren en taxeren van scheepsladingen. Hij komt soms ’s nachts nog wel eens langs spoken in zijn oud stulpje. 

Tijdens mijn wandelingen langs de Waal, stuitte ik op de woorden ‘gastvrij’ die op de brug gespoten waren. En ik verbaasde me ook over hoe gastvrij het hier is en hoe snel het Besiendershuis ‘thuis’ werd. 

Heeft u dat niet? Dat u ergens verblijft en daar automatisch aan gaat refereren als thuis? Wat voor mij enigszins de mythe weerlegt dat thuis iets vaststaand is. 

Ook Nijmegenaren verwelkomden me met het geschenk van een oprechte glimlach. Daardoor waande ik me veilig hier. 

Totdat ik in een pannenkoekenhuis van mijn appel-kaneel pannenkoek aan het genieten was, en er ineens volop zwart geschminkte pieten met een groep kinderen binnenliep.

 Niemand keek op, om of naar mij. Gezien het huidig debat en de escalaties, voelde het als een stomp in de maag. Mijn pannenkoek - waar ik erg naar uit had gekeken - smaakte naar karton. 

Voor sommigen zijn maatschappelijke discussies gewoon een politiek debat, voor anderen een gevecht voor de waarde van hun leven. Op dat moment werd ik ineens weer herinnerd aan mijn leven als gast hier.  

En toch, wordt er van gasten gevraagd hun verhaal te delen, hun muren te slopen en kwetsbaar te zijn. Terwijl de ruimte voor die muur vaak niet ingericht is op hun komst.

Ik moet denken aan een reiziger die eens aan onze deur in Monrovia kwam kloppen. 

Het was nacht toen hij aankwam. Alleen de gebruikelijke serenade van de cicaden was te horen. Ik was op bezoek bij mijn vader en enkelen van mijn zussen. We verbleven met z’n allen in het appartement van Daddy, waar de reiziger dus aanklopte. Zijn komst ging verder aan mij voorbij en ik zonk weer in een diepe slaap.  

In de ochtend zat de reiziger in de leunstoel van onze vader. Hij droeg een wijde Afrikaanse dress shirt en versleten bruine slippers. ‘Morning, Clarice’ zei hij. Ik wist niet wie hij was en groette aarzelend terug. 

In de keuken waren mijn zussen ijverig aan het roeren in potten en pannen. Hun bonte ankara lappa’s die ze om hun middel droegen, bewogen vloeiend mee. Ik rook gebraden vlees en de zoete geur van de tomatensaus voor de jollof. ‘Kondig het eten aan’, bevalen ze zonder op te kijken. 

‘Erm, wilt u eten’, vroeg ik aan de reiziger. Op miraculeuze wijze vond de vlakke hand van een van mijn zussen die een seconde geleden nog in de keuken had gestaan mijn achterhoofd: pets!

Als jongste telg en deugniet, een mij niet onbekend gebaar. Maar ditmaal wist ik niet wat ik had gedaan om het te verdienen. Mijn zus pakte toen mijn hand zalvend op en zei tegen de reiziger: ze komt uit Europa, alsof daarmee alles gezegd was. En vervolgde: kom, laten we eten. 

Een gast wordt - zodra die het huis instapt - onderdeel van de familie. En familie vraag je niet of ze willen eten. Je voedt ze. Opdat ze op een dag ook jou zullen voeden. 

Karin Amatmoekrim, voor mij een van de beste schrijvers van Nederland, pleitte onlangs tijdens de Verwey-lezing voor meer van dat soort genegenheid binnen de literatuur. “Ik gebruik opzettelijk het woord ‘genegenheid’, omdat het niet alleen de betekenis heeft van bereidwilligheid, maar ook van emotionele nabijheid. Dat idee is belangrijk, omdat nieuwe en andere manieren van leven vaak worden geïntroduceerd door mensen die niet tot dezelfde stam of oorsprong behoren”, schreef ze. 

Het zijn mooie aspiraties, gastvrij willen zijn. Maar hoeveel ben je bereid te doen om een gast echt te ontvangen? De vraag is misschien niet enkel hoe kan je gastvrij zijn als gastpersoon. 

Maar. Aan programmeurs van dit festival, vakmensen, consumenten en liefhebbers, u als publiek. De vraag is: hoe nabij wenst u echt te zijn? 

En bent u vervolgens bereid een omgeving te co-creëren waarin dat kan, te investeren, de beurs te trekken, de blik bij te stellen, de pen neer te leggen, de macht als gastpersoon op te geven en ook gast te worden. Niet als tijdelijk vermaak, of intellectuele exercitie maar uit een oprecht verlangen dichterbij te komen.  

Zo ja, dan nodig ik u van harte uit: kom, laten we eten. Maar, dan wel alles wat de pot schaft. 

Illustratie: Sara Pulver