Column: De wettelijke verankering van liefde
In de roman Ik haat het internet (2016) van de Turks-Amerikaanse schrijver Jarett Kobek stuitte ik op de oorsprong van het woord polyamorie. In het essay A Bouquet of Lovers (1990) zou de Amerikaanse schrijfster Morning Glory Zell-Ravenheart voor het eerst het woord gebruikt hebben. Kobek rakelt op dat Zell-Ravenheart vooral bekend werd doordat ze samen met haar partner geiten mishandelde om deze op eenhoorns te laten lijken. Met een geit genaamd Lancelot die een hoorn in het midden van zijn hoofd had, traden ze op in de VS. “This is 100% true”, merkt Kobek droogjes op. Ik glimlach besmuikt. Want is polyamorie in veel gevallen niet ook een beetje een misvormde geit die wordt gepresenteerd als een eenhoorn?
Terwijl polyamorie altijd en overal heeft bestaan, werd in het Westen tot voor kort vrijwel alles wat afweek van de heteronormatieve monogamie gepathologiseerd en gestigmatiseerd – denk bijvoorbeeld aan hoe in de jaren negentig lange tijd geen medicijnontwikkeling tegen hiv plaatsvond omdat aids toch zo’n beetje je verdiende loon voor promiscuïteit zou zijn. Onder met name queer millennials en gen Z’ers heeft echter een omslag plaatsgevonden, en lijkt vrijwel iedereen alternatieve relatievormen af te tasten. Naast een langere monogame relatie heb ik vooral ervaring met hiërarchische polyamoureuze verhoudingen waarin ik een ‘secundaire’ partner was. Dit bleek in de praktijk vooral een formule voor onthechte seks, waarbij mijn behoefte aan zorg en een diepere verbinding van mijn kant dezelfde hiërarchie volgde. De voortzetting van de waarden van onze hyperindividuele maatschappij liggen daarmee snel op de loer; het ‘traditionele’ een-op-eenkoppel wordt nog steeds hoger gewaardeerd, en eventueel aangevuld met andere partners die vooral flexibel en comfortabel moeten zijn.
Toch voel ik een sterk verlangen om op een gegeven moment een gelijkwaardige polyamoureuze constellatie aan te gaan, om aan de veelal benauwende scripts van de een-op-eenrelatie te blijven ontsnappen. Waarschijnlijk komt dit omdat ikzelf een speciale relatie tot polyamorie heb, als kind van een meeroudergezin in de grotendeels internetloze jaren negentig, waarin ik eigenlijk niet beter wist dan dat ik twee moeders en een vader had die gedrieën in één bed (bestaande uit twee aaneengeschoven matrassen) sliepen. Soms kwam ik een ander kind tegen dat door een lesbisch koppel en/of een homokoppel werd opgevoed, maar nooit ontmoette ik iemand die ook door drie ouders werd opgevoed die (aanvankelijk) daadwerkelijk als trio leefden. Het vormde zich tot een belangrijk deel van wie ik ben.
In het kleine dorp waar ik opgroeide, werd polyamorie gezien als ‘veelwijverij’. Het feit dat mijn biologische moeder vanuit haar biseksualiteit degene was die naast haar heteroseksuele relatie met mijn vader een relatie was aangegaan met een overwegend lesbische vrouw, en dat zij besloten had om in één huis te wonen en mij en mijn broertje gezamenlijk op te voeden, kon er bij veel mensen niet in. Het moest de man zijn die twee vrouwen had. Ik voel nog steeds trots wanneer ik denk aan hoe mijn moeder haar beide geliefden meenam naar een kerstborrel van haar werk, en mijn katholieke grootouders voor een voldongen feit plaatste. Wanneer mensen me vragen hoe ik dit ervoer, is het antwoord vaak iets in de trant van: binnenshuis was het voornamelijk fijn; er was vaker dan bij klasgenoten iemand thuis, de zorg was minder belastend voor elke individuele ouder en ieder had andere vaardigheden. Buitenshuis werd er soms met onbegrip en pesterijen op gereageerd. Ik denk nog af en toe aan het debat over meerouderschap dat ik enkele jaren terug bijwoonde, waarin tegenstanders argumenteerden dat het psychologisch schadelijk is voor kinderen omdat het hebben van meerdere ouders ze “in verwarring” brengt. Alsof er niet miljoenen kinderen op de wereld opgroeien in gemeenschappen waar oudertaken zijn verdeeld over verschillende biologische en niet-biologische verwanten, of opgroeien met stiefouders – die eveneens gebaat zijn bij erkenning van meerouderschap.
Dit naar mijn mening op onderbuikgevoelens gebaseerde onbegrip zet zich voort in de Tweede Kamer, waar de drie christelijke partijen CDA, CU en SGP al jaren de boot afhouden over het erkennen van meeroudergezinnen – en daarin bijgevolg de samenlevingsvorm polyamorie – door keer op keer om “meer onderzoek” te vragen. Terwijl een door de overheid aangestelde onderzoekscommissie al in 2016 concludeerde dat wettelijke erkenning wenselijk is en veel onnodig leed kan voorkomen. Ter illustratie: in het geval dat mijn niet-biologische moeder ziek zou worden, of ikzelf, zouden we beiden geen zeggenschap over elkaar hebben – terwijl een willekeurig ander biologisch familielid dat wel zou hebben. En gelukkig zijn mijn drie ouders na zo’n twaalf jaar als vrienden uit elkaar gegaan en zijn ze daarbij de zorg over mij en mijn broertje blijven delen, maar dat had ook anders kunnen lopen.
Afgelopen week dienden dezelfde christelijke partijen, samen met de BBB, een voorstel in om het gezin te verankeren in de grondwet. De kans dat de partijen met hun voorstel ook de alternatieve gezinsvormen van meerouderschap en bescherming van draagmoederschap gaan veiligstellen, lijkt, afgaand op hun houding in de Tweede Kamer in de afgelopen jaren, klein. De stap om, naast het erkennen van meerouderschap, ook polyamoreuze relaties (waarvan meerouderschap alleen soms een onderdeel is) financieel en juridisch niet langer te discrimineren, lijkt al helemaal ver uit het zicht. Het is een stap waar ik een groot voorstander van ben, maar waar ik tegelijkertijd ambivalentie bij voel. Net zoals de erkenning van het homohuwelijk door de staat niet het eindpunt van queerbevrijding was, zo zal de wettelijke erkenning van polyamorie haar niet meteen makkelijker maken. Het utopische potentieel van polyamorie, dat helaas zelden wordt gerealiseerd, is namelijk dat er een openheid blijft om verlangen, liefde, intimiteit en zorg vrijer te laten bewegen. Iets wat een constante strijd is in een maatschappij die al onze verbindingen probeert te instrumentaliseren en te economiseren.
Zoals het feit dat de door een rechts beleid ontstane schaarste op de woningmarkt – van het slinken van de sociale woningvoorraad tot het verbod op kraken – mensen steeds minder vrij maakt om te experimenteren met alternatieve samenlevingsvormen, en in het ergste geval om aan gewelddadige relaties te ontsnappen. Uit recent onderzoek blijkt dat groeiende bestaansonzekerheid van met name jongvolwassenen met een kwetsbare economische positie ervoor zorgt dat tot de helft van hen minder vaak begint aan het stichten van een gezin. Het is een verontrustende ontwikkeling, waarbij mensen met lagere inkomens en flexibele contracten zich geen kinderen kunnen veroorloven en dit alleen is weggelegd voor de hogere inkomens. Als het uiteindelijke doel is om een zorgzamere samenleving te creëren met meer ruimte voor diversiteit van liefhebben, samenleven en opvoeden, is een kentering op alle terreinen nodig.
Jori Galama (1992) is een Nederlandse filmmaker, schrijver en cultuurwerker, woonachtig in Brussel. In 2022 won hen de juryprijs van de literaire erotische schrijfwedstrijd Het Rode Oor. Hen schrijft voor Lilith Magazine een wisselcolumn met Alara Adilow over liefde & seks.