Column: Doe het toch maar

Tonya Sudiono is journalist, communicator en lid raad van advies bij het Nederlands Letterenfonds. Ze schrijft voor Lilith Magazine een column over all things cultuur.

Het is dit jaar 150 jaar geleden dat slavernij werd afgeschaft in Suriname. Literatuurfestival Winternachten verkende in april de Nederlandse koloniale geschiedenis in onze literatuur, taal en muziek met het programma Verhalen die verbinden. “Donkere, vergeten of verboden bladzijden: het duurt lang voordat de koloniale geschiedenis van Nederland doordringt tot ons collectieve geheugen”, aldus de programmatekst.

Nu zijn er tal van ontwikkelingen die de Nederlander hoopvol kan doen stemmen: de slavernij-excuses van premier Rutte, de uitbreiding van de Canon van Nederland (bedoeld voor leerlingen, docenten en geïnteresseerden in de Nederlandse cultuur en geschiedenis), en het feit dat sinds de oprichting van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) steeds meer Sinterklaasintochten zonder Piet – en dus veel feestelijker – worden gevierd. Tegelijkertijd valt er nog een wereld te winnen.

Zo zijn er ondanks het keiharde en belangrijke werk van KOZP nog altijd gemeenten en groepen die Zwarte Piet hartstochtelijk blijven verdedigen en opvoeren. En zo moet ik enigszins beschaamd toegeven niet bijster veel te weten over de Surinaamse geschiedenis, hoewel de Nederlandse geschiedenis zo nauw met dat land verbonden is. Op de middelbare school van de jaren ‘00 leerden we vooral over Nederlands-Indië en wat toen nog verbloemd ‘politionele acties’ heette.

Verhalen die verbinden: het is een mooi uitgangspunt, en de focus ligt duidelijk op Zwarte schrijvers uit Suriname, Afrika en de Afrikaanse diaspora, aangevuld met Hindoestaans-Surinaamse dichters en singer-songwriters. Net als de programmamaker geloof ik in de kracht van verhalen uit gemarginaliseerde groepen. Zij pionieren door leemten in het collectieve geheugen te dichten, en maken zo de geschiedschrijving veelzijdiger en inclusiever. 

Hoewel er iets valt te zeggen om een focus te kiezen, is het voor een divers land als Suriname toch een gemiste kans dat er geen representatie is van etnische groepen zoals Javaanse en Braziliaanse Surinamers. Dat had de reikwijdte van het Surinaamse verhaal over slavernij en contractarbeid vollediger gemaakt.

Hoe dan ook doe ik welkome inspiratie op voor mijn uitdijende lijst want to read-boeken op Goodreads. Babs Gons, de gloednieuwe Dichter des Vaderlands, opent de dag en spreekt direct tot mijn hart. Ik ben op dat moment overspannen, en met haar gedicht ‘Doe het toch maar’ wakkert ze mijn activistische inborst aan om het toch maar te doen: schrijven over ongelijkheid, demonstreren, de discussie aangaan.

Tijdens het internationale avondprogramma kom ik in aanraking met schrijvers die ik voorheen nog niet kende, maar graag wil leren kennen, waaronder schrijver David Diop uit Frankrijk. Waarom wordt er eigenlijk in de taal van de voormalige kolonisator geschreven in plaats van in de taal van het land van herkomst, vraagt de moderator aan Diop, International Booker Prize-winnaar. Zijn verontschuldigende antwoord: hij groeide op in Senegal, waar Frans de enige officiële taal is.

Hoewel Diop naast het Frans vermoedelijk ook andere talen beheerst, doet zijn antwoord me denken aan mijn eigen onvermogen om Chinees of Bahasa Indonesia te spreken. Ik heb me daardoor lange tijd (en soms nog steeds) een soort nep-Aziaat gevoeld. Bij mij thuis was Nederlands de enige officiële taal: mijn Peranakan-Chinese vader was naar eigen zeggen te lui om Bahasa met mij te spreken, en mijn Peranakan-Chinese moeder was de taal als kind verleerd. 

Soms denk je zo uniek te zijn dat je de enige bent die hiermee worstelt. Hoe heerlijk is het, om je plotsklaps te kunnen herkennen in de ervaringen van anderen. De Australische onderzoeker Ien Ang schreef over haar ervaringen het boek On Not Speaking Chinese – Living Between Asia and the West (2001). Wanneer de (in Indonesië geboren en in Nederland getogen) Ang voor het eerst naar Taiwan afreist, wordt ze vreemd aangekeken omdat ze er Chinees uitziet, maar de taal niet spreekt. Iets wat mij ook vaak overkomt als ik in Azië ben.

In Nederland wordt dat unheimische gevoel versterkt wanneer mij wordt gevraagd om mijn ‘oorspronkelijke’ afkomst; omdat de winkelmedewerker denkt dat ik een toerist ben, ofwel ze raken kleurenblind door mijn Algemeen Beschaafd Nederlandse tongval. Het is de vraag, hoe het dan wél zou moeten.

Opgroeien in kleur
De Surinaams-Nederlandse schrijfster Astrid Roemer verklaart tijdens het festival dat ze zich vroeger als Zwarte vrouw identificeerde om solidariteit te betuigen aan andere Zwarte gemeenschappen, zoals die in de Verenigde Staten. Maar dat ze inmiddels de mening is toegedaan dat we voorbij kleur moeten denken door het niet expliciet te benoemen.

Het is onzinnig om krampachtig om kleur heen te draaien, daagt de Surinaams-Nederlandse schrijfster Tessa Leuwsha haar even later uit. ‘Ik boks graag,’ zegt Leuwsha, ‘en ik kijk ook graag naar bokswedstrijden.’ Als er twee boksers in de ring staan en de een is Zwart en de ander wit, maar de commentator beschrijft hen aan de hand van de kleur broek die ze dragen, dan voelt het toch hartstikke krampachtig om niet gewoon naar hun huidskleur te verwijzen?

Een week later wandel ik met mijn dochter door de buurt. Bij de speeltuin roept een groep nieuwsgierige jongetjes hoe oud zij en ik zijn. Zelf zijn ze acht jaar, beantwoorden ze mijn wedervraag. En dan roept er een: ‘Hoe kan zij haar dochter zijn? Dat is geen Chinees!’ De observatie van het jongetje onderschrijft Leuwsha’s punt.

Wat moet ik mijn dochter vertellen als de achtjarige jongetjes beginnen te roepen? Voor wie zoekt naar opvoedkundige inzichten rondom kleur, afkomst en discriminatie biedt Judi Mersmans boek Opgroeien in kleur (2021) houvast. Daarin stelt de hoogleraar jeugd & samenleving aan de Universiteit Leiden (en zelfverklaard white passing Indo) dat het beter is om kleur en racisme van jongs af aan te benoemen en bespreekbaar te maken. Kinderen zijn namelijk allesbehalve kleurenblind: zo blijkt uit onderzoek dat kinderen na de kleuterleeftijd ‘spontaan’ mensen indelen op basis van etniciteit.

Dat is niet gek, want mensen worden van oudsher ingedeeld en beoordeeld op grond van hun kleur. Door kleur te bekennen kun je oog hebben voor de ongelijkheid die dat nog altijd met zich meebrengt (denk: institutioneel racisme bij de Belastingdienst). Ik kan niet anders dan me aansluiten bij Tessa Leuwsha en Judi Mersman. 

Laten we de hele zooi maar gewoon benoemen en er verhalen over vertellen: onze koloniale geschiedenis, kleur, onrecht en ongelijkheid, en het ongemak dat bij dat benoemen komt kijken. Het is niet altijd leuk of gezellig, maar doe het toch maar. Zodat iedereen, van achtjarige jongens tot ouderen, begrijpt wat er mis is en hoe het beter kan.


De leestips nog even op een rij:

Babs Gons, Doe het toch maar (2021)

David Diop, Reis zonder terugkeer (2022)

Ien Ang, On Not Speaking Chinese – Living Between Asia and the West (2001)

Judi Mersman, Opgroeien in kleur (2021)

OpinieTonya Sudiono