Een stilzwijgend goedkeuren van koloniaal geweld van J.P. Coen

Op zaterdag 7 september vindt in Hoorn een demonstratie plaats tegen het standbeeld van gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen vanwege diens gewelddadige en koloniale verleden. De discussie rondom het wel of niet laten staan van het standbeeld wordt al langer gevoerd, maar de Hoornse gemeenteraad heeft tot op heden geen beslissing genomen. Maar wie was J.P. Coen eigenlijk? Waarom stoot het standbeeld zoveel mensen tegen de borst? En wat doe je met een standbeeld dat zo controversieel is?

Er zijn maar weinig symbolen van maatschappelijke onrust die zo krachtig zijn als het neerhalen van een standbeeld. Dit werd bijzonder duidelijk na de dood van George Floyd toen de Black Lives Matter-demonstraties wereldwijd oplaaiden. In de afgelopen jaren zijn in verschillende delen van Europa, waaronder in België en het Verenigd Koninkrijk, standbeelden van slavenhandelaren en kolonialisten verwijderd, zoals het omstreden standbeeld van koning Leopold II in Gent in 2020. Tegelijkertijd worden omstreden monumenten door overheidsinstanties herzien. Nederland is hierop geen uitzondering.

Een vergelijkbare discussie speelt al jaren in Hoorn, waar het standbeeld van gouverneur-generaal J.P. Coen een bron van controverse is. Binnen de Molukse gemeenschap heerst er vooral afkeer van de verering van Coen vanwege zijn gewelddadige strafexpeditie op de Banda-eilanden, waarbij duizenden bewoners werden omgebracht. Deze pijnlijke geschiedenis vormt de aanleiding voor de demonstratie die Stichting We Promise, in samenwerking met Doorbraak, Stichting Aralez en Dekolonisatie Netwerk, op zaterdag 7 september organiseert op de Roode Steen in het centrum van Hoorn, waar het standbeeld van Coen staat. 

De kwestie rondom het standbeeld van Coen heeft de bewoners, de gemeente en activisten in Hoorn lange tijd verdeeld. Ondanks het aanhoudende debat heeft de gemeenteraad nog geen definitief besluit genomen. Waar het standbeeld ooit werd gezien als een eerbetoon aan Coens vermeende nationale en koloniale heldendaden, roept het vandaag de dag herinneringen op aan een ongemakkelijk verleden en normen die niet langer passen bij onze hedendaagse ethische opvattingen. Toch bestaat er verdeeldheid binnen de gemeenschap over de vraag of het standbeeld moet blijven staan, omdat mensen de geschiedenis op verschillende manieren interpreteren.

De controverse rondom J.P. Coen
Op het centrale plein van Hoorn staat een bronzen standbeeld van ongeveer 3,25 meter hoog, dat ter ere van de koloniale leider Jan Pieterszoon Coen is opgericht. Coen vertrok op jonge leeftijd naar Oost-Indië als lid van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), een handelsmaatschappij die in 1602 was opgericht om de Nederlandse handelsbelangen in Azië te beschermen en uit te breiden. Het standbeeld, dat aanvankelijk werd gepresenteerd als een eerbetoon aan deze koloniale pionier, staat echter ter discussie vanwege Coens gewelddadige beleid tijdens zijn tijd als gouverneur-generaal.

De controverse rondom Coen draait vooral om zijn brute onderdrukking van de Bandanezen op de Banda-eilanden, het enige productiegebied ter wereld voor nootmuskaat en foelie. In het Nationaal Archief wordt gesproken over ‘de genocide op Banda’. De VOC streefde naar een monopolie op deze specerijen. In 1609 besloot de compagnie zonder overleg of instemming van andere betrokken partijen, zoals de Bandanezen, een vesting op de Banda-eilanden te bouwen. Deze actie leidde tot verzet van de Bandanezen, die enkele Nederlanders doodden, wat vervolgens resulteerde in een periode van gewapend conflict. In 1621 organiseerde gouverneur-generaal Coen een strafexpeditie om het specerijenmonopolie van de VOC “veilig te stellen”. Deze expeditie was gericht was op het straffen van degenen die het monopolie van de VOC bedreigden, zoals lokale leiders of bevolkingsgroepen die zich verzetten tegen de handelspraktijken van de VOC. Van de 15.000 bewoners van de Banda-eilanden overleefden er slechts duizend; de rest was gedood, gevlucht of als tot slaaf gemaakte naar Batavia afgevoerd. Na deze gruwelijke onderdrukking werden de eilanden opnieuw bevolkt met tot slaaf gemaakten uit andere delen van de Nederlandse kolonies, die op de specerijenplantages moesten werken.

De herdenking van Coen’s geboorte wordt groots gevierd

Terug naar het standbeeld. Het beeld van Coen werd pas in mei 1893 onthuld, op initiatief van de toenmalige burgemeester van Hoorn, Baron Van Dedem, als onderdeel van een breder programma om de Nederlandse identiteit te versterken door middel van monumenten voor “nationale helden”. Vanaf het begin was het beeld echter omstreden. In een oude beschrijving van de onthulling van Coen wordt duidelijk hoe de ceremonie werd vormgegeven. Zinnen als ‘De herdenking van Coen's geboorte wordt groots gevierd’ en ‘Hoorns held omgeven door een drom van edelen, officieren, soldaten en inboorlingen van onze Indische bezittingen, allen op de werkelijkheid nabij komende wijze gecostumeerd en gegrimeerd’ geven een beeld van de manier waarop Coen werd geëerd. Die verheerlijking is echter niet verdwenen. Vandaag de dag blijft de aanwezigheid van het standbeeld in Hoorn een weerspiegeling van de moeite die sommigen hebben om de pijnlijke en gruwelijke kanten van het koloniale verleden onder ogen te zien en te erkennen.

De antiracismestrijd in Hoorn 
Op zaterdag 7 september organiseert Stichting We Promise, in 2019 opgericht door Merve Kaçmiş (27) en Marisella de Cuba (52), een demonstratie tegen het standbeeld van Coen. Beiden zien racisme en discriminatie als kern van het probleem in Hoorn. Ze hebben herhaaldelijk actie ondernomen om de gemeente tot concrete stappen te dwingen, maar ondanks stadsgesprekken bleef echte actie uit. “De gemeente ontwijkt het onderwerp steeds, en het staat wéér niet op de agenda. Als we wachten op hun tempo, gebeurt er niets,” zegt Kaçmiş desgevraagd.

In het begin ontkende de gemeente dat er in Hoorn een racismeprobleem was en verbood het zelfs het gebruik van het woord ‘racisme’.
— Marisella de Cuba, Stichting We Promise

Kaçmis en De Cuba kennen elkaar van eerdere acties en bijeenkomsten. De stichting We Promise werd naar eigen zeggen uit noodzaak geboren, omdat de gemeente Hoorn hen zonder officiële status niet serieus zou nemen. Als stichting konden ze wel met de gemeente om de tafel, met een belangrijke overwinning in 2023 als resultaat: de invoering van een inclusiebeleid door de gemeenteraad van Hoorn dat verder gaat dan alleen de LHBTQ+-community. “In het begin ontkende de gemeente dat er in Hoorn een racismeprobleem was en verbood het zelfs het gebruik van het woord ‘racisme’,’’ vertelt De Cuba. “Maar tijdens onze eerste demonstratie in juni 2020 tegen het standbeeld van Coen werd duidelijk dat racisme een ernstig en actueel probleem is.” Kaçmiş voegt hieraan toe: “Er werd lang beweerd dat alleen wij hier last van hadden, en dat het een klein probleem was. Maar de grote opkomst bij de demonstratie in Hoorn toonde aan dat dit wel degelijk een belangrijk onderwerp is.” 

Volgens Kaçmis en De Cuba is er vandaag de dag in Hoorn sprake van een grote verheerlijking van de VOC. De actievoerders menen dat de gemeente afwacht tot er voldoende draagvlak is voordat ze actie onderneemt. “Vaak merken we dat de gemeente het gesprek over racisme en discriminatie benadert met een houding van neutraliteit,” vertelt de Cuba. “Bepaalde stemmen zouden bij gevoelige onderwerpen zoals racisme meer gewicht moeten krijgen, maar we moeten voortdurend uitleggen hoe de situatie in elkaar zit.” Toen J.P. Coen op de agenda stond werd een nazaat van de slachtoffers van genocidepleger Coen geweerd omdat zij niet in Hoorn woonde. Terwijl de gevolgen van Coens daden tot ver buiten de grenzen van deze stad voelbaar zijn, leggen Kaçmis en De Cuba uit. 

Volgens Kaçmiş heerst er in Hoorn een duidelijk eenzijdige identiteit. Buitenstaanders die hun mening uiten voelen zich vaak uitgesloten. Dit wordt mede beïnvloed door de rechtse politiek in Hoorn. “De gemeenteraad weerspiegelt niet de diversiteit van Hoorn,” zegt De Cuba. “Ze zijn wel de volksvertegenwoordigers, maar wie vertegenwoordigen ze? Alleen mensen die op hen lijken.” 

Uiteindelijk heeft de gemeente een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de rol van het gemeentebestuur in de tijd van Coen en de slavernijperiode. Het onderzoek bevestigde dat de stad een belangrijke rol heeft gespeeld in het slavernijverleden, maar de gemeente weigerde zowel excuses aan te bieden als het verleden te erkennen. Deze weigering heeft tot frustratie geleid bij Kaçmiş en De Cuba die blijven pleiten voor meer aandacht voor het probleem, en benadrukken dat dit een kwestie is die landelijke aandacht verdient.

Geschiedenis en erfgoed
Er is al goed nagedacht over wat er met het standbeeld van Coen moet gebeuren. Kaçmiş en De Cuba vinden dat het standbeeld naar het Westfries Museum moet worden verplaatst, met de juiste context en een educatief programma voor scholieren. “Sommige mensen beweren echter dat het verwijderen van het standbeeld de geschiedenis wist, maar dat is niet het geval,” legt de Cuba uit. Het weghalen van het standbeeld heeft volgens Kaçmiş en De Cuba niet alleen als doel om bewustzijn te creëren, maar ook om actie te ondernemen om racisme en discriminatie te bestrijden. Het huidige beleid van de gemeente, die het standbeeld laat staan en het rapport over hun rol in de slavernij negeert, blijft voor hen kwetsend en onaanvaardbaar. 

Wat ik mensen wil meegeven is dat je geen grote groep nodig hebt om een verschil te maken. Met een helder doel voor ogen kun je lokaal ontzettend veel bereiken.
— Merve Kaçmiş, Stichting We Promise

“Wat ik mensen wil meegeven is dat je geen grote groep nodig hebt om een verschil te maken. Met een helder doel voor ogen kun je lokaal ontzettend veel bereiken,” zegt Kaçmiş. Hieraan voegt De Cuba toe: “Verandering begint bij jezelf. Iedereen heeft een cirkel van invloed, of het nu bij vrienden, familie of in je directe omgeving is. Daar start het.” 

De positie van het Westfries Museum
Ad Geerdink, sinds 2007 directeur van het Westfries Museum, heeft door de jaren heen veel ontwikkelingen rondom het standbeeld van J.P. Coen meegemaakt. Volgens Geerdink is de positie van het museum van groot belang, omdat het een plek biedt waar mensen hun mening kunnen baseren op feiten. “Als museum monitoren we voortdurend de meningen en nieuwe perspectieven die opduiken rondom het standbeeld en de geschiedenis,” vertelt Geerdink. “Ons doel is om die inzichten met zo veel mogelijk mensen te delen en zo het maatschappelijk debat te ondersteunen.” Op die manier probeert het Westfries Museum een waardevolle rol te spelen in het bredere gesprek over dit onderwerp.

Het Westfries Museum heeft eerder een tentoonstelling georganiseerd met als titel ‘De Zaak Coen’, waarin Jan Pieterszoon Coen symbolisch in de beklaagdenbank werd geplaatst. De aanklacht luidde dat Coen niet standbeeldwaardig was. In deze opzet werden zowel de voor- als tegenargumenten van het standbeeld gepresenteerd, ondersteund door bewijsmateriaal. Bezoekers traden op als jury en kregen de mogelijkheid om op basis van de getuigenissen en feiten hun eigen oordeel te vormen, dat ze vervolgens op een wand konden delen.

“Wat we opmerkten, was dat mensen erg geïnteresseerd waren in de meningen van anderen. Tegelijkertijd werd duidelijk dat veel bezoekers niet bekend waren met het perspectief van degenen die ooit slachtoffer waren van Coens gewelddadige handelsexpansie, zoals de inwoners van de Banda-eilanden,” vertelt Geerdink. Hij is van mening dat het voor een gebalanceerd oordeel belangrijk is om te begrijpen hoe mensen met een Molukse, Bandanese en Indonesische achtergrond naar deze geschiedenis kijken. Om deze perspectieven zichtbaarder te maken, ontwikkelde het museum ‘PALA - Nutmeg Tales of Banda’, een online tentoonstelling die nieuwe inzichten biedt over de gebeurtenissen op de Banda-eilanden in 1621. Deze tentoonstelling, met bijdragen van deskundigen en betrokkenen uit Banda, Indonesië en Nederland, presenteert het verhaal vanuit meerdere perspectieven, inclusief die van de Molukse gemeenschap in Nederland.

Bij sommigen is er de angst dat ze iets van waarde verliezen. Voor deze groep is het moeilijk om met dat gevoel om te gaan.
— Ad Geerdink, directeur Westfries Museum

Geerdink erkent dat dankzij de inspanningen van groepen zoals Stichting We Promise en Dekolonisatie Netwerk, die steeds de andere kant van het verhaal onder de aandacht brengen, het begrip toeneemt voor de redenen waarom tegenstanders van het standbeeld er zoveel moeite mee hebben. “Ik kan niet op de stoel van politici zitten, maar politiek in Hoorn zou het goede voorbeeld kunnen geven door het standbeeld naar het museum te verplaatsen,” zegt Geerdink. “Er zijn veel emoties in het spel die niet direct met het standbeeld zelf te maken hebben, maar eerder voortkomen uit bredere maatschappelijke ontwikkelingen.” Volgens Geerdink koppelen mensen het standbeeld aan thema’s zoals ‘nationale identiteit’. Omdat iedereen daar een andere invulling aan geeft, ontstaat bij sommigen de angst dat ze iets van waarde verliezen. Voor deze groep is het moeilijk om met dat gevoel om te gaan. Het kan helpen als het standbeeld een volwaardige plek in het museum krijgt en daarmee niet geheel verdwijnt. Volgens Geerdink gaat het niet alleen om Coen, maar om een eerbetoon uit de 19e eeuw en de motivatie daarachter. “Het is dan ook de vraag of zo’n eerbetoon nog aansluit bij onze veranderende kijk op geschiedenis,” vraagt Geerdink zich af. “Het streven is een compromis te vinden dat zowel het verleden als de huidige waarden respecteert.” 

Het Westfries Museum heeft aangegeven dat, indien de politiek besluit dat het standbeeld van J.P. Coen niet langer in de openbare ruimte als eerbetoon past, zij bereid zijn het beeld een plek te geven met de juiste historische en educatieve context. “We zien het standbeeld als een belangrijk stuk erfgoed, dat kan dienen om het verhaal van onze veranderende kijk op het verleden te vertellen,” zegt Geerdink. 

Het verzwijgen of verdoezelen van de gewelddadige kanten van het koloniale verleden leidt ertoe dat mensen geen volledig beeld krijgen van wat er werkelijk in de Nederlandse geschiedenis is gebeurd. Zonder deze kennis wordt het moeilijk om de invloed van dit verleden op het heden te begrijpen. En juist doordat het verleden het heden vormt, is het essentieel dat deze geschiedenis met openheid wordt behandeld. Hoe dat het beste kan worden gedaan en wat er dan met een dergelijk standbeeld moet gebeuren, zal hopelijk in de komende jaren duidelijker worden wanneer deze onderwerpen hoger op de maatschappelijke en gemeentelijke agenda’s komen te staan. 


Op zaterdag 7 september om 13:00 uur wordt er gedemonstreerd bij het standbeeld van J.P. Coen in Hoorn. De bijeenkomst start bij Station Hoorn, waarna een gezamenlijke mars via de straten van Hoorn naar de Roode Steen wordt gehouden, het plein waar het standbeeld van Coen sinds 1893 staat.