‘Jaguarman’ door Raoul de Jong

Op zijn 28ste ontmoet auteur, columnist, programmamaker en danser Raoul de Jong, zijn Surinaamse vader voor het eerst.
Raouls vader vertelt hem een verhaal dat blijft hangen: een van hun voorouders, een medicijnman, kon zichzelf transformeren in een jaguar.
Gegrepen door dit mysterie besluit Raoul op onderzoek te gaan in Suriname. Tijdens zijn zoektocht, waarin hij kennismaakt met Surinaamse schrijvers, denkers en verzetshelden, ontdekt hij dat de kracht van de jaguar onmisbaar is geweest voor het land, en beseft hij hoeveel ieder mens daarvan kan leren.

Wil je meer lezen na hoofdstuk 1 De Zoon? Bestel Jaguarman hier!

Beste gij die mijn voorvader zijt,

De afgelopen jaren speelde u een spel met mij. U gaf me tekens en ik heb ze gevolgd. Van Rotterdam naar Paramaribo, van Rome naar Recife. Maar telkens als ik op het punt stond op uw staart te trappen, sprintte u door. We kunnen niet eeuwig zo doorgaan, ik denk dat u dat zelf ook wel begrijpt. Het is tijd om de balans op te maken. Om onze kaarten op tafel te leggen. Vooruit, ik begin: dit is geen verhaal over wit of zwart of Nederland of Suriname, het is ook geen verhaal over mijn vader, al spelen al die elementen een rol. Dit is een verhaal over u. Er is mij verteld dat u bovenmenselijke krachten had en dat die krachten iets te maken hebben met mij.

Is dat mogelijk? Is het mogelijk dat mijn leven door uw daden beïnvloed wordt alleen omdat we wat genen delen? Als ik naar mijn vader en mij kijk, dan lijkt het antwoord ‘ja’. Achtentwintig jaar lang was hij geen vader en toch delen we van alles, veel meer dan alleen ons uiterlijk. En als dat zo is, dan is het logisch dat er in mij ook iets van mijn vadersvader zit, en van mijn vaders vadersvader. Eén van die vaders bent u. Volgens mijn vader kon u uzelf veranderen in het sterkste en, volgens sommigen, wreedste dier van het Zuid-Amerikaanse regenwoud, de koning van de Amazone: de jaguar. Hoe deed u dat? Wie was u? Waar kwam u vandaan? Hoe kwam u aan uw krachten? En waarom moet ik die krachten volgens mijn vader met rust laten?

Dit is dag één van een zevendaags ritueel om antwoord te krijgen op mijn vragen, zoals dat mij werd uitgelegd in een klein snoephuisje achter dievenijzers en een rozentuin, in een wijk van Paramaribo genaamd Casabaholo oftewel ‘cassavegat’ door de op dat moment negenenzeventigjarige wintipriesteres Misi Elly Purperhart.

‘Wat mijn vader me verteld heeft, kan dat?’ had ik Misi Elly gevraagd. Misi Elly had naar iets achter mij gekeken – een geest, dacht ik, maar toen ik omkeek zag ik dat er een auto aan de over- kant van de straat geparkeerd werd. Ze lachte geheimzinnig en citeerde toen vreemd genoeg de Bijbel:‘Ik, uw God, ben een ijverige god. Die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, tot aan...’ – bulderend – ‘... het vierde geslacht!’

Ja, dat was dus mogelijk. Volgens het christendom én volgens het wintigeloof.

Ik lachte nerveus: ‘O, dus ik ben vervloekt?’ Dat wist Misi Elly niet, maar ze wist wel hoe ik daarachter kon komen. ‘Ik ga het je zeggen, maar je moet doen wat ik je zeg. Het mag geen fiasco worden. Je moet echt ernstig zijn.’

Zeven dagen zou ik nodig hebben. Zeven dagen geen sigaret- ten, geen alcohol, geen vlees, geen zout en geen seks. En ik mocht pas terug in Nederland beginnen, want u, Jaguarman, houdt niet van vliegen.

Het is vijf over halftien, een maandagmorgen in juni, ik zit in mijn vogelneststudio op de tiende verdieping van een flat, uitkijkend over de havens van Rotterdam. De zon valt binnen door de ramen, langs het balkon vliegt een groep meeuwen, buiten klinkt het geraas van de snelweg. Alle deadlines zijn gehaald, alle rekeningen zijn betaald. Ik heb geen sigaretten, mijn telefoon staat op trilstand en mijn e-mail stuurt de komende week een out of office reply. De komende zeven dagen ben ik helemaal van u.

vdh9789403114415.jpg

Vanochtend had ik alle spullen die ik volgens Misi Elly’s instructies nodig had in huis, behalve een prapi, want toen ze gister in de wintiwinkel op de Kruiskade lieten zien wat dat was, een aluminium teil, had ik al voor tientallen euro’s aan spullen op de toonbank liggen. Dus gebruikte ik vanochtend een blauwe plastic emmer. De emmer waar gisteravond nog sop in zat om mijn huis schoon te maken. Ik hoop dat u dat oké vindt.

Met wit krijt zette ik een kruis op de bodem, ik verpulverde een halve bol pimba, een soort kalk, goot er melasse, een bijproduct van de productie van rietsuiker, uit een plastic flesje overheen, haalde takjes van een tropische plant uit een zak in de vriezer, knipte die in stukjes boven de emmer, goot er koud water bij, roerde het met een houten pollepel tot een prutje, en vulde de emmer met heet water. ‘Zo heet als je kunt verdragen,’ stond in de instructies die Misi Elly had opgeschreven.

Het water was inderdaad gloeiendheet en bruin, de takjes bleven steken in mijn haar. Ik gebruikte een schaaltje waarin ik de vorige dag guacamole had gemaakt om het over me heen te gieten, één kopje per keer. ‘Als je daar dan staat,’ had Misi Elly gezegd, ‘blijf dat niet staan als een standbeeld. Praat! Want je woorden nemen vormen aan.’ In haar handleiding stond wat ik moest zeggen: ‘Ik was me om verlicht te worden. Alle vuiligheid die ik op straat, op mijn werk of elders heb opgedaan, was ik van me af.’ Er was nogal wat vuiligheid om van me af te wassen, dus ik zei het met overtuiging. ‘Alles wat vies is, is nu weg,’ zei ik, en ik besefte dat direct achter mijn badkamer de galerij is en dat iedereen die over die galerij liep me kon horen.

Ik zette de kraan open en waste me. Daarna veegde ik de takjes en bruin water met een zeem in het doucheputje, spoelde de emmer schoon. Ik zette weer een kruis op de bodem van de emmer, legde daar gedroogde rozen bovenop die ik had meegekregen uit Misi Elly’s tuin, overgoot het geheel met een roodkleurige emulsie genaamd ‘Zeven Geesten’ en vulde de emmer met lauw water. Dit keer zei ik: ‘Ik was mezelf met dit water om mijn lichaam kracht te geven, de kracht die mijn winti’s nodig hebben.’

Zoals Misi Elly me had opgedragen lag mijn outfit voor de komende zeven dagen opgevouwen klaar op mijn bureaustoel: een kraakwit t-shirt en een lentefris kort wit gymbroekje, of in Misi Elly’s woorden ‘een shortje’. Onder de outfit heb ik wit thermoondergoed aangetrokken, ik hoop dat dat mag.

Toen opende ik het klepje van mijn veel te dure ebbenhouten vintage secretaire van Zweeds design die ik al acht maanden geleden speciaal voor deze gelegenheid had ingericht als een altaar met alles wat u, Jaguarman, de afgelopen jaren op mijn pad stuurde. Ik stak een lichtblauwe kaars aan, opende een nieuw schrift, en zei: ‘Gij die mijn voorouder zijt, openbaar u.’

Ik weet niet precies hoe ik me dit moment had voorgesteld, maar er gebeurde niets. Ik zag alleen de boeken die hier nu onbewogen voor me op de secretaire liggen. Ze werden geschreven door mensen die lijken op mijn vader en op mij en op u. Ze heten Anton de Kom, Edgar Cairo, de gebroeders Penard, Leo Ferrier, Astrid Roemer, Rita Dulci Rahman, Bram Behr, Iwan Brave, Tessa Leuwsha, Reinier Artist, Frank Dragtenstein, Clark Accord, Nina Jurna, Juliën Zaalman, Ellen Ombre. Ik vond ze via een reeks vreemde toevalligheden, in tweedehands boekwinkels, op wintifeesten, via websites van boekenverzamelaars en door gesprekken met architecten, archeologen, bonumannen en dansinstructeurs in Nederland en Paramaribo. Misschien heeft u tussen alle verhalen die ik vond door wel degelijk gesproken, maar heb ik nog niet begrepen wat u precies zei tegen mij.

‘Maar ik wil geen psychose of zo hè,’ had ik Misi Elly nog gezegd. Maar ze leek niets te horen en had alleen maar geknikt:‘Doe het, doe het, doe het. Je móet het dóen.’ Ik zou iets slechts kunnen vinden, zei ze, maar ook iets goeds. Toen lachte ze ondeugend:‘En als je niets zegt tegen je vader, zou dat veel beter zijn.’

Terwijl we de rozen voor het ritueel plukten in haar tuin, besefte dat ik haar een klein, niet onbelangrijk detail nog niet had verteld. Ik vertelde het haar pas toen we afscheid namen bij het tuinhek: ‘O ja, ik ben dus ook bezig aan een boek.’

Misi Elly leek daar niets duivels in te zien. Ze zei: ‘Dan moet je schrijven.’

Volgens Misi Elly zou u me inzichten geven. Overdag en tijdens mijn dromen. Voor ik ging beginnen moest ik zeggen: ‘Vader, ik neem alles in. Ik leg alles in uw handen. Vader, u bent God, u bent mijn vader, u bent alles voor me. U gaat me nooit in de steek laten en ik gelóóf in u. Er is iets, ik weet het. U zegt zelf: de misdaad der vaderen wordt aan de kinderen doorgegeven. Het hoeft geen misdaad te zijn, het kan ook iets goeds zijn. Maar u bewaart iets voor mij. Openbaar het voor me.’ Dus bij deze.

Jaguarman, wie u ook bent en wat u ook wilt zeggen, ik ben klaar om het onder ogen te zien: de waarheid en niets dan de waarheid. Laten we beginnen bij het begin.

Ik had nooit het gevoel dat ik vervloekt was, Jaguarman. Ik had geen vader, maar ik had een moeder, drie tantes, een oom, drie blonde neefjes, drie blonde nichtjes, een opa en een oma, en een hele rits Friese en Groningse voorouders in boerenkielen en met gouden oorijzers, en dat was mooi en wonderlijk genoeg, want dat was wat ik van het leven cadeau had gekregen. Tot ik op 10 december 2011 een mailtje kreeg:

IK BEN OP ZOEK NAAR MIJN ZOON RAOUL DE JONG ☺ ☺ ☺.

Ik weet nog precies waar ik was toen ik dit las: op een matras in mijn ranzige kamertje zonder centrale verwarming op de bovenste verdieping van een antikraakpand in Rotterdam. Het voelde alsof alles verkruimelde, alsof ik was gesnapt. Alsof ik mijn hele leven op de vlucht was geweest voor een geheime dienst en nu een telefoontje kreeg van een politieagent. Alsof niets ooit meer hetzelfde zou zijn. Natuurlijk zou dat blijken te kloppen.
Ik antwoordde: ‘wie ben jij???’
De volgende dag had ik een antwoord:

Dat was je vader, ik ben zijn vriendin. Je vader is op zoek naar zijn kinderen.

Ik stelde me twee junkies voor, ergens in een kamertje dat niet veel verschilde van het mijne, kwade plannetjes smedend om geld los te troggelen van de verloren zoon, in de foutieve veronderstelling dat daar iets te halen viel doordat ik boeken schreef. Ik schreef terug dat ik eerst een antwoord wilde van mijn vader. Ik wilde weten waarom hij na zevenentwintig jaar plotseling contact met me zocht. Twee weken later had ik daar nog steeds niets op gehoord. En dat was dat, dacht ik. Ik kon weer rustig ademhalen.

Maar, Jaguarman, u zette door.

Vijf maanden later kwam ik Jim tegen, de enige andere halve Surinamer die ik goed kende tijdens mijn jeugd. Toen ik tien was en Jim eenentwintig was hij een jaar lang een avond per week mijn oppas geweest terwijl mijn moeder een avondopleiding aan de kunstacademie deed. We hadden elkaar meer dan tien jaar niet gezien. Hij had zijn eigen Surinaamse vader intussen opgezocht, vertelde hij, vlak voordat die was overleden. ‘Je hebt er maar één,’ zei Jim.‘ Zoek hem op nu hij er nog is.’

Thuis zocht ik in mijn oude e-mailaccount naar het bewuste mailtje van mijn vaders vriendin en ik zag dat mijn vader wel degelijk had geantwoord, vier maanden na mijn laatste mail, op 12 maart 2012.

MIJN DIERBARE ZOON RAOUL,
HET IS MIJ EEN GENOEGEN OM WAT VAN JOU VERNOMEN TE HEBBEN.
JE ZAL HET JE MISSCHIEN NIET VOOR KUNNEN STELLEN MAAR HET IS PRECIES WAAR IK AL DIE JAREN VOOR GEBEDEN HEB. DAT GOD MIJ MET AL MIJN KINDEREN ZOU HERENIGEN, DAT GOD MIJ DE KANS ZOU BIEDEN OM TE HERSTELLEN WAT IK IN HET VERLEDEN HEB NAGELATEN. MIJ DE KANS TE GEVEN OM JULLIE ALLEMAAL OM VERGEVING TE VRAGEN DAT IK ER NIET VOOR JULLIE BEN GEWEEST.
KINDEREN VRAGEN NIET OM GEBOREN TE WORDEN, MAAR HET IS EEN PLEZIER, EEN GENOT TUSSEN TWEE MENSEN, TOT GEVOLG HEBBENDE: EEN KIND. SOMS KUNNEN WIJ ALS OUDERS, OF WILLEN WIJ ALS OUDERS DE VERANTWOORDELIJKHEDEN NIET NEMEN OF DRAGEN, MAAR IK HEB JULLIE ALLEMAAL ALTIJD IN MIJN HART MEEGEDRAGEN, OF IK ER WAS OF NIET.
IK DANK GOD DAT JIJ HEBT MOGEN OPGROEIEN TOT DE MAN DIE JE NU BENT. ZOON VAN MIJ, MOGE DE HERE JE BEHOEDEN, BESCHERMEN EN BOVENAL LIEFHEBBEN. LATEN WIJ ELKAAR MET OPEN VIZIER BENADEREN: ZONDER OORDEEL OF SCHULDGEVOELENS WEDERZIJDS. EN NATUURLIJK HIEP, HIEP, HIEP! HOERA! MET JE ACHTENTWINTIGSTE VERJAARDAG VANDAAG.
JE VADER. DIE HEEL VEEL VAN JOU HOUDT.
GODBLESS YOU MY SON, YOUR FATHER HUMBERT

Jaguarman, en zo liet u mijn vader na achtentwintig jaar mijn leven in waaien.
Groots, dramatisch, in kapitalen en met hulp van God.

Ik ben gekke Henkie niet, Jaguarman, ik had natuurlijk altijd wel geweten dat er ergens een vader was. ‘Elk kind kiest zelf de ouders uit bij wie het geboren wil worden,’ zei mijn moeder vroeger altijd. Dat had ze geleerd tijdens een of andere cursus intuïtieve ontwikkeling. Ik zei dan altijd: ‘Dat vind ik makkelijk gezegd.’ Het was mijn moeder die mijn vader had uitgezocht, niet ik.

Als ik het zelf voor het zeggen had gehad, had ik gekozen voor Rio de Janeiro, Londen, Tokio, Rome of New York, maar het gebeurde in 1983 in een land waar het altijd regent en waar iedereen altijd klaagt, in een stad die door een oorlog was vernietigd en toen langzaam weer opgebouwd uit asfalt, cement en beton. Mijn moeder was die avond in haar eentje naar de Tudorbar gegaan, een groezelig barretje op de Nieuwe Binnenweg dat voornamelijk werd bezocht door jonge Surinamers en kunstacademiestudenten. Ze woonde om de hoek en kwam hier altijd mensen tegen die ze kende. Ze draaiden er de goede muziek, soul. Hij stond die avond op een podiumpje, een donkere man, samen met zijn donkere vrienden, uitkijkend over de mensen op de dansvloer. Hij lachte naar haar en zei iets vleiends, zoiets als: ‘Hallo jongedame.’ Swit’talk heet dat, weet ik inmiddels. Het werkte. ‘Je vader gaf me het gevoel dat ik een prinses was,’ zei mijn moeder. Ik zei: ‘Iewk.’

Ze kregen wat, volgens mijn moeder hooguit twee maanden. De rest van mijn familie heeft hem in die periode één keer ontmoet. Op mijn moeders drieëntwintigste verjaardag. Mijn vader en een vriend van hem zouden voor mijn familie koken. Ze waren drie uur te laat. In de herinnering van mijn tante Hilda leken ze op de leden van Earth, Wind & Fire, ‘met leren jasjes en strakke broeken.’ Mijn opa was niet onder de indruk. ‘Ik snap niet wat ze moest met die man,’ zei hij eens vanuit de gemakkelijke wittemannen opa-troon in de huiskamer waarop hij zijn hele volwassen leven heeft gezeten. ‘Er zijn toch een hele hoop van die lui’ – hij bedoelde: Surinamers – ‘die wél wat van hun leven hebben gemaakt.’ ( Jaguarman, vergis u niet: mijn opa zou zoiets nu nooit meer zeggen, mijn opa is een lieve man die ook maar herhaalde wat hij in de jaren veertig had geleerd over de geschiedenis van Nederland, en ook hij is veranderd, hij heeft dit hele proces van dichtbij meegemaakt.)

Zodra mijn vader mijn moeder definitief had gewonnen, verloor hij zijn interesse. Mijn moeder wist dat ze snel moest zijn: ze had besloten dat ze een kind wilde, en wel van deze man. ‘Waarom van deze man dan?’ vroeg ik. Daar had ze eigenlijk geen antwoord op. Maar het moest van hem en niemand anders. Ze wist dat mijn vader geen vader zou zijn, maar dat leek haar geen probleem. Ze had altijd veel strijd gehad met haar eigen vader: mijn opa, die door mijn moeders keuze nou juist de man werd voor wie ik in de kleuterklas cadeautjes knutselde op vaderdag.

CultuurRaoul de Jong