'Jij hebt ons niet ontdekt, wij waren hier altijd al' door Massih Hutak

Rapper en schrijver Massih Hutak uit Amsterdam-Noord zet zich ook in voor jongeren: hij is verantwoordelijk voor activistische initiatieven zoals de Kantel de macht-stemcampagne, waarmee hij jongeren aanmoedigt te stemmen, en Verdedig Noord, het project dat zich inzet tegen de blinde gentrificatie van Amsterdam-Noord.

In ‘Jij hebt ons niet ontdekt, wij waren hier altijd al’ gaat Massih Hutak als getuige van de veranderingen in zijn geliefde Amsterdam-Noord op onderzoek naar hoe gentrificatie werkt, en naar een antwoord op de vraag hoe steden kunnen groeien en oude en nieuwe bewoners samen kunnen leven. Want de stad moet een plek voor iedereen zijn.

Wil je meer na het lezen van hoofdstuk 2 ‘Gentrifi-wat? Hoe het allemaal begon’? Koop het boek hier!

Gentrifi-wat? Hoe het allemaal begon

De eerste keer dat ik het woord gentrificatie hoorde, moet ergens in 2008 geweest zijn, toen ik zestien jaar was. In die periode opende de Kentucky Fried Chic- ken zijn deuren op het Buikslotermeerplein in Am- sterdam-Noord. Een gebeurtenis waar onze hele buurt, lees: het hele stadsdeel, naartoe had geleefd. In dezelfde tijd verschenen in onze wijk de eerste nieuw- bouwhuizen, verschillende toko’s en natuurlijk de Me- diaMarkt.

Ik woonde in de wijk Plan van Gool, tegenover het winkelcentrum. Mijn vader en ik liepen er wekelijks rond voor boodschappen en om te socializen. Ik kon mijn geluk niet op toen ik al die nieuwe huizen en stadse winkels in aanbouw zag. Het ging goed met de buurt, vond ik. Mijn vader was minder enthousiast. Terwijl we onze eerste hotwings deelden, vroeg ik hem waarom hij niet blij was met de vernieuwingen en het feit dat we nu alles waarvoor we altijd heel ver hadden moeten reizen dicht bij huis hadden. Hij stel- de mij een wedervraag: wat merken wij van de verbetering in de buurt? Er schoten weliswaar nieuwbouw- flats uit de grond, maar iets verderop woonden wij nog steeds in slecht geïsoleerde huizen, zei hij. Met- een daarachteraan vroeg hij: waarom denk je dat ze proberen te beteren in een van de meest achtergestel- de wijken van Los Angeles. De film deed me denken aan mijzelf en mijn vrienden in Amsterdam-Noord. Het personage dat me het meest bijbleef was Furious Styles. Als strenge maar rechtvaardige alleenstaande vader leerde hij zijn zoon Tre over etnisch profileren, veilige seks, cultureel bevooroordeeld onderwijs en gentrificatie. Ongeveer halverwege de film komt een scène voorbij waarin hij midden in de wijk Compton, staand voor een billboard waarop cash for your homes staat, uitlegt aan zijn zoon en omstanders hoe de overheid doelbewust decennialang de grondwaar- de van hun gebied omlaag waardeerde, door niets te doen aan het achterstallige onderhoud van de huizen en de criminaliteit in de buurt, en daarna alle grond opkocht, de wijk pimpte en weer doorverkocht voor winst: gentrificatie dus. Daarna vraagt Furious Styles aan de jongeren die zich om hem heen hebben verzameld hoe het komt dat hun zogenaamde no-go-area is ingericht zoals die is. Waarom is er op elke hoek van hun gemeenschap bijvoorbeeld een gunshop and liquorstore? En zo bracht Furious Styles de jongeren in zijn buurt en deze jongen uit Amsterdam-Noord de twee belangrijkste factoren van gentrificatie bij: wonen en ondernemen. Ik zou er zelf nog aan willen toevoegen: onderwijs, kunst en cultuur. Furious Styles deed me denken aan mijn eigen vader. En na het zien van Boyz n the Hood begreep ik dat ze het over hetzelfde hadden. Boyz n the Hood kwam uit in 1991 en ging over het la van 1984, maar de symptomen van scheve stedenbouwkunde die de film bespreekt, herkende ik zowel in 2008 als nu in mijn eigen wijk.

Ik heb mensen weleens horen zeggen wat het bete- kent om je ergens thuis te voelen. Vaak vertellen ze dan verhalen die zich afspelen op de plek waar ze zijn opgegroeid, de eerste keer verliefd werden of juist een zware periode hebben meegemaakt. Altijd is het een plek waar ze lang de tijd hadden om te aarden. Voor mij was die plek Noord. Ik woonde er sinds 2002, toen het nog een plek was waar niemand wilde wonen, maar toen ik jaren later uiteindelijk zelf een huis zocht in mijn eigen buurt, bleek het zo goed als on- mogelijk om iets te vinden.

Ik verliet het huis van mijn vader in Plan van Gool toen ik negentien was, in de zomer van 2011, en dat luidde een zwerftocht in van zes jaar. Een paar maan- den voor ik uit huis ging, haalde ik mijn rijbewijs en kocht mijn eerste auto; een groene Peugeot 306 uit 1992. De eerste twee weken dat ik op straat leef- de, sliep ik daarin. Mijn werk als nachtreceptionist in Hotel Agora op het Singel kwam in die zin goed uit. Ik had een verblijf voor de avonden en kon er mijn kleren wassen. ’s Ochtends reed ik dan naar een af- gelegen plek op het ndsm-terrein en sliep daar op de achterbank van mijn auto. Altijd met opgetrokken knieën; de Peugeot was te klein voor een comfortabele slaaphouding. Kort daarna kwam de verlossing in de persoon van een oud-klasgenootje: zij had een kamer in een studentenflat die ze niet gebruikte. Daar mocht ik in.

Diezelfde week liep ik in een winkelcentrum de wethouder van Noord tegen het lijf. Hij had lunch- pauze en at een kroket bij de Febo. Natuurlijk niet het moment om een wethouder lastig te vallen, maar ik had net getekend als de jongste auteur ooit bij een ge- respecteerde Nederlandse uitgeverij en ik voelde me dakloos. Dus ik vertelde hem mijn verhaal en vroeg of hij niet ergens nog een huis had. Ik verwachtte dat hij ter plekke een bos huissleutels tevoorschijn zou halen, maar de wethouder at zijn kroket op en mompel- de iets van: ‘Nee.’ Dus mailde ik de gemeente. Ik vertelde over mijn boek en over mijn auto. Ik kreeg een mail terug dat er op Uilenstede, Amstelveen, een studio leegstond. Daar mocht ik in, op voorwaarde dat ik weer ging studeren. Ik schreef me in voor de opleiding leraar Nederlands aan de Hogeschool van Am- sterdam en kreeg de studio. Door maximaal te lenen hoefde ik niet meer te werken als nachtreceptionist.

Wat ik niet wist, was dat het complex waar ik woonde op Uilenstede snel zou worden gesloopt. Hád ik eindelijk een plek, moest ik er weer uit. Zonder vervangende woonruimte. Ik besloot niet meer via de gangbare weg een huis te zoeken, vanaf nu moest het via mijn netwerk, desnoods in onderhuur. Mijn broer had nog ruimte over op zijn zolder in Oost, ik paste daarna tegenover het Westerpark op de kat van een vriendin die met vakantie ging. Mijn goede vriend Chris, toentertijd directeur bij een cultureel podium in Noord, mailde dat-ie een huis voor me had in de Jasmijnstraat waar ik drie maanden in mocht. Een kennis zocht iemand voor zijn huis op de Da Costakade. Legaal, via de woningbouw, en ik kon me tijdelijk inschrijven op dat adres. Voor het eerst in jaren had ik weer een postadres. Dat voordeel had ook een nadeel: de ene na de andere boete en incasso viel door de brievenbus – van de zorgverzekering tot parkeerbonnen.

Ik kreeg de kans campagne te voeren om jongeren naar de stembus te krijgen voor de Tweede Kamer- verkiezingen. We moeten zorgvuldig zijn met onze rechten hier en hebben de verantwoordelijkheid die rechten te gebruiken en te beschermen. De vrijheid en democratie maken van Nederland mijn thuis – maar voor mij toen wel een thuis zonder huis. Terwijl ik de democratie aan het redden was, was ik dakloos, de hoofdrolspeler van het tragikomische verhaal van mijn leven. Uiteindelijk kreeg ik twee weken na de verkiezingen mijn eerste eigen huis, in Amsterdam-Noord. Van daaruit schrijf ik dit. Ik zit op een nieuwe zwartleren bank die ik met mijn meisje in elkaar heb gezet. Mijn huis is van 1923, maar vanbinnen is alles nieuw. Er staat m. hutak op de voordeur. Er komt een opnamestudio, mijn bed is onnodig groot en ik heb een washok van dezelfde afmetingen als mijn oude slaapkamer.

Er hangen in Noord dezer dagen overal abri’s met de tekst: wonen aan de leukste kant van Amsterdam. In tien jaar tijd is mijn stadsdeel veranderd in ‘de leukste kant van Amsterdam’. Laat ik vooropstellen dat Noord inderdaad de leukste kant van Amsterdam is. Ik leerde er dat als je opgroeit in Noord en om de een of andere reden nooit het land uit komt, je alsnog een prima referentie hebt van wat de wereld te bieden heeft. Want de wereld bevond zich daar, tussen de Buiksloterweg en het Disteldorp en tussen de Ranonkelkade en de Hagedoornweg. De wereld kwam z’n kleren wassen bij Wasserette De Roos, elkaar verhalen vertellen bij belhuis Mina, eten bij Royalvis en barbies in alle kleuren en huidtypes kopen bij Coloured Goodies. Maar volgens de advertenties die ik nu zie hangen, is deze plek de mooiste kant van Amsterdam omdat je er vooral heel snel weer weg bent. Er wordt volop geadverteerd met reistijden naar het centrum: tien minuten op de fiets, vijf minuten met de auto, twee minuten met de metro en drie minuten met de pont.

Hoe is een zogenaamde achterstandswijk plots ‘de leukste kant van Amsterdam’ geworden? Aan de oppervlakte merk je of een buurt in deze transitie zit aan de nieuwbouwflats die de lucht in rijzen, ateliers en woongroepen waar jonge (vaak witte) kunstenaars hun intrek nemen, nieuwe winkels die ecologisch en duurzaam bewustzijn proberen uit te stralen, en hippe koffietenten en scholen die uit de grond worden gestampt waar starters op de woningmarkt hun kinderen naartoe brengen. Maar als je verder kijkt, leer je een hoop over de problematische inrichting van steden. Oude bewoners zien hun wijken, die eerst vrijwel volledig bestonden uit sociale huurwoningen, transformeren in buurten waar steeds meer huizen te koop staan en waar het deel dat nog te huur is zozeer in het bovensegment zit dat ze geen andere keuze hebben dan te vertrekken. Voor ondernemingen betekent dit dat de buurtsupers plaats moeten maken voor cafés waar je zes euro betaalt voor koffie en acht euro voor biologische cola. Een hartverscheurend detail in dit verhaal is dat op alle plekken de mensen die weg moeten op elkaar lijken, en dat de mensen die hen komen vervangen ook op elkaar lijken. Een beetje scrollen op de website van de vastgoedbedrijven levert de ene na de andere uitsmijter op: ‘Amsterdam-Noord is het gebied tussen het IJ en de A10.’ Zowat heel Amsterdam is het gebied tussen het IJ en de A10. ‘Waar de buren elkaar nog echt kennen.’

Als ergens buren uit elkaar gegroeid zijn, dan is het wel hier. Huurders en kopers zijn totaal gepolariseerd. Natuurlijk zijn er nog buren die elkaar kennen, maar dat zijn nou net de mensen die aan de andere kant van de straat wonen waar de gevels en dakpannen niet helemaal vernieuwd zijn en waar de brievenbussen niet goud geverfd zijn. Bovendien zie je deze mensen ook nergens op de marketingfoto’s van dit soort bedrijven.

En dan de klapper: ‘Een ongepolijst stukje Amsterdam.’

Aldus een projectontwikkelaar die de vervallen, voormalige sociale huurwoningen heeft opgekocht om ze, opgeknapt, voor enorme bedragen door te verkopen. Het is alsof de projectontwikkelaar in een creatieve bui een conceptmail heeft gestuurd aan een student communicatiewetenschappen die er zelf ook geen zin in had.

Met dit opwaarderen van een buurt wordt het ook voor bepaalde winkels aantrekkelijk er hun deuren te openen. Door naar gentrificatie te kijken vanuit het perspectief van ondernemingen kunnen we de sociale en economische kansenongelijkheid volgens mij het duidelijkst blootleggen. Waarom komen bepaalde hore- caondernemers en luxe kapperszaken nu bijvoorbeeld wél naar Noord? De relatief lage huren en het authentiek Amsterdamse karakter van de wijken vormen een deel van het antwoord, maar de veranderende samen- stelling van de bewoners, en dus de komst van kapitaal naar wat voorheen achterstandswijken waren, is misschien wel een belangrijker deel van de puzzel.

Screenshot 2021-08-06 at 13.05.48.png

De afgelopen jaren heb ik mezelf suf gelezen over gentrificatie, maar een van de beste verklaringen kwam ik tegen in een briljante aflevering van South Park. Er moet koste wat het kost een Whole Foods, een luxe supermarkt, komen in South Park, wat het gentrificatieproces in hoog tempo aftrapt. Samen met de gloednieuwe experimentele wijnbar in het stad- je betekent dit niet alleen dat de huizen onbetaalbaar worden, maar ook dat de winkels van veel oude ondernemers ernstig onder druk komen te staan. Het gaat zelfs zover dat City Wok, een van de oudste restaurants van South Park, kindarbeiders in dienst moet nemen om zijn tent nog te kunnen runnen.

Dit zegt echter alleen iets over hoe gentrificatie eruitziet als het eenmaal op gang is gekomen. Maar hoe komt het zover? Oftewel, wat bepaalt of jouw buurt een luxe supermarkt of een experimentele wijnbar krijgt? Het beste antwoord daarop vond ik in het boek The Rise of the Creative Class van Richard Florida. Deze Amerikaanse socioloog en stadswetenschapper wordt ook wel de ‘godfather van gentrificatie’ genoemd. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw worstelden gemeenten wereldwijd met het vernieuwen en herwaar- deren van hun kwetsbare wijken (lees: achterstandswijken, of zoals ze tegenwoordig genoemd worden: ontwikkelingswijken). Toen was het gebruikelijk om als startpunt van de herwaardering heel grote ingrepen te doen, zoals nieuwe iconische gebouwen neerzet- ten. Kijk naar het stadion Barclays Center in Brooklyn, of het Eye Filmmuseum in Amsterdam-Noord. Maar het kan makkelijker. Trek creatievelingen aan naar de kwetsbare wijken: kunstenaars, ontwerpers, wetenschappers en techwerkers. Zij trekken in omdat de huren laag zijn, en hun komst geeft de buurten aanzien. Experimentele horecaconcepten volgen en waarderen de gebieden sociaal, economisch en cultureel op, projectontwikkelaars kopen grote stukken grond op of al bestaande sociale huurwoningen van corporaties, nieuwe of gerenoveerde huizen worden opgeleverd voor de rijke middenklasse of de allerrijkste bovenklasse, de dynamiek en diversiteit van de volkswijken verdwijnt uit de buurten, net als de ziel uit de stad verdwijnt. Zo wordt de creatieve klasse onbedoeld de aanjager van gentrificatie en de groeiende ongelijkheid. In korte tijd wordt dus een agressieve verandering opgedrongen aan buurten die eerst decennialang zijn verwaarloosd (want er woonde simpelweg geen economisch interessante demografie) en waar nu flink in wordt geïnvesteerd (door de komst van kapitaal en macht). In dit soort buurten valt veel te halen. Maar er valt ook veel te geven. Gebeurt dat ook? Het antwoord daarop is nee, of in ieder geval veel te weinig, en dat is waar het misgaat. Er zijn namelijk heel veel winkels, ondernemers en nieuwe bewoners die in de wijken neerstrijken en ongevoelig zijn voor het klimaat van hun nieuwe omgeving, voor haar bewoners en het leefklimaat. Gentrificatie is namelijk ook een verhaal van migratie en integratie.

Door de geschiedenis heen hebben ‘de outsiders’ die niet welkom waren in het centrum (de goede kant van de stad) met de tijd hier (aan de verkeerde kant van de stad) een manier van samenleven gecreëerd die complex is, in de meest positieve zin van het woord. Bijna alle bevolkingsgroepen in Noord hebben met elkaar gemeen dat ze er geplaatst werden. Net als de lage inkomens, want eind vorige eeuw bestond zo’n 90 procent van de woningen in Noord uit sociale huur. Het Floradorp werd begin 1900 gebouwd voor de bewoners van de Jordaan en de oude Jodenbuurt die niet gewenst waren aan de andere kant van het IJ. De grote Turkse gemeenschap in de Molenwijk is ontstaan doordat de voormalige gastarbeiders daar massaal werden geplaatst, net als de Marokkaanse gemeenschap in de Vogelbuurt. Deze Amsterdamse geschiedenis van het bij elkaar plaatsen van mensen van zogeheten lage sociale klasse gaat zelfs verder terug tot het begin van de twintigste eeuw. In de jaren twintig werd een ommuurd nooddorp gebouwd waar ‘ontoelaatbare gezinnen’ in woonscholen werden heropgevoed. Ver van de rest van de stad werden daar in een jaar tijd arme gezinnen omgeschoold tot voorbeeld- burgers zodat ze konden doorstromen naar de gemeentewoningen. Althans, dat was het plan. In werkelijkheid bood Asterdorp de arme gezinnen weinig tot geen vooruitzicht. Het slechte imago van het dorp ‘waar aso’s woonden die moesten worden opgevoed’ bleef kleven aan de bewoners, waardoor ze moeilijk aan het werk kwamen of zelfs hun banen verloren. De oud-Jordanezen verhuisden van het Asterdorp naar het Floradorp, waarna er in 1940 Rotterdammers woonden, die na het bombardement op de stad hun huizen waren verloren. In 1941 verhuisden de meeste Rotterdammers weer terug en werd het dorp overgenomen door de Duitse bezetters, die het tot een get- to maakten voor Joodse mensen uit binnen- en buitenland. Het heropvoedingscentrum Asterdorp werd bij het grote publiek bekend dankzij Suzanna Jansens prachtige boek Het pauperparadijs.

We praten over gentrificatie alsof het alleen een economisch verhaal is, maar al het bovengenoemde was het gevolg van sociale verschuivingen en veranderingen die niet vanzelfsprekend horen bij een stad, maar het gevolg zijn van bewust beleid en politieke keuzes. Deze mensen gaven Noord door de jaren heen zijn kleur, karakter en cultuur en een gemeenschapszin die zelfs binnen een stad als Amsterdam uniek is, mensen met roots over de hele wereld die Noord aanwijzen als thuis. Zij worden nu massaal uit het stadsdeel verdreven.

In de vier jaar dat ik lesgaf op een middelbare school in Noord, vertelde ik aan mijn leerlingen tijdens maatschappijleer dat integratie tweerichtingsverkeer is. Nieuwkomers moeten integreren, maar oude bewoners ook. Alleen dan slaagt de samenleving. Toen ik twintig jaar geleden zelf als nieuwkomer naar Nederland kwam, moest ik eerst integreren ten opzichte van de oude bewoners. Maar nu, twintig jaar later, wordt van mij opnieuw verwacht dat ik integreer, maar dan ten opzichte van de nieuwkomers. Het op- vallende aan dit verhaal is dat de machtsverhouding zowel twintig jaar geleden als nu in mijn nadeel is. In mijn wijk in Amsterdam-Noord zijn de sociale verhoudingen namelijk precies omgekeerd als elders in het land: in mijn straat is de oorspronkelijke bewoner en behoeder van de Nederlandse identiteit de vrouw met de hoofddoek, en de bedreigende nieuwkomer de blonde bakfietsmoeder.

Natuurlijk heeft iedereen het recht om hier te komen wonen, maar wij hebben ook het recht om hier te blijven, en dat staat onder druk, want zowel vroeger als nu is de bestaande macht niet in mijn voordeel ingericht. Een van de favoriete afleidingsmanoeuvres van mensen die gedijen bij de status quo, en bij gentrificatie in het bijzonder, vergelijken nieuwe Nederlanders graag met nieuwe Noorderlingen: iedereen was toch ooit nieuw? Maar de machtsbalans is niet in verhouding, dus de vergelijking gaat niet op. Er zijn geen politici die nieuwe Noorderlingen structureel demoniseren, beleid vormen dat ze tegenhoudt en dwingen te leven in erbarmelijke en levensbedreigende omstandigheden. Het omgekeerde is wel het geval. Nieuwe Noorderlingen krijgen hoogstens te maken met protesterende bewoners die zelfs in het allerbeste geval de machtspositie van nieuwe bewoners op geen enkele manier bedreigen. Hoogstens hen ervan bewust maken dat ze onderdeel zijn van het probleem en hun vragen om vervolgens onderdeel van de oplossing te worden. Nieuwe Noorderlingen hebben bovendien vaak, anders dan nieuwe Nederlanders (en veel oud-Noorderlingen), kennis van de taal en de systemen om met hun middelen en netwerk hun levenskwaliteit te verbeteren.

Wanneer je aankomt op een nieuwe plek, moet je je verdiepen in die plek om er emotioneel in te investeren en zo een rol te creëren voor jezelf die duurzaam en constructief is voor de omgeving. Tijdens het naturalisatieproces van nieuwe Nederlanders wordt dit continu herhaald: je bent nieuw, je moet je aanpas- sen. Nieuwe Noorderlingen hoeven zich nooit af te vragen wat hun schadelijke dan wel constructieve rol kan zijn binnen het bevorderen van de sociale systemen in de wijk waar ze zijn neergestreken. Bovendien worden zij ook niet beleidsmatig herinnerd aan hun integratieplicht. Voor mijn onderzoek naar gentrificatie heb ik het boek The Gentrification of the Mind van Sarah Schulman gelezen. Dat leerde mij dat gentrificatie zich niet alleen manifesteert in de indeling en het uitzicht van de ruimte in een stad, maar juist ook in het karakter, de geest en uiteindelijk het gedrag van de bewoners. Schulman beschrijft hoe de middenklasse van New York in de jaren vijftig en zestig massaal verhuisde van de binnenstad naar de voorsteden, de suburbs. Terwijl er een grote stroom van Zwarte Amerikanen en Amerikanen van kleur, met name uit het conservatieve zuiden, naar de noordelijke staten trok omdat daar vrijheid en kansen waren, trokken de mensen uit de witte middenklasse massaal weg, omdat ze de binnenstad door onder andere de komst van deze groepen te ingewikkeld, te vies en te druk vonden voor zichzelf en hun gezinnen. Dit wordt ook wel de white flight genoemd. Hun kinderen groeiden op in de voorsteden tussen andere kinderen die allemaal op elkaar leken, van wie de ouders op elkaar leken en die bijna allemaal ook een soortgelijke opvoeding kregen. Maar toen deze Amerikaanse voorstadkinderen, opgegroeid in de homogene voorsteden van de jaren zeventig, volwassen werden, vonden zij juist de gemengde binnenstad heel interes- sant. In de daaropvolgende decennia trokken ze dus massaal terug naar het stadscentrum. Dat deden ze op z’n zachtst gezegd heel lomp; ongevoelig voor alles wat afweek van hun eigen suburban archetype, niet geïnteresseerd in de ongelofelijk dynamische plekken waar ze terechtkwamen en blind voor hun eigen aandeel in de vernietiging van die dynamiek, vervingen zij door hun komst niet alleen de bewoners, maar door hun gedrag en psychologie vervingen zij ook de complexe realiteiten van die gemengde binnensteden met eenvormige ideeën. Dit proces leidde onvermijdelijk tot het ontstaan van sociale monoculturen, zoals het dat van- daag de dag ook nog doet.

En dat gedrag is iets wat mij mateloos fascineert. In Berlijn sprak ik met kunstenaars over deze stelling van Sarah Schulman. Er was uiteindelijk één klein ding dat mij vooral bijbleef: één woord, om precies te zijn. Het Duitse woord voor gedrag, of je gedragen: verhalten. Je verhouden. Daar zit hem het cruciale verschil in, als je het mij vraagt. Gedrag is iets heel individueels, dat gaat over jou. Je verhouden gaat per definitie over een omgeving en mensen, een Umwelt, waar rekening mee dient te worden gehouden, waar je gevoelig voor moet zijn. Hoe anders zou onze maatschappij eruitzien als wij allen waren opgevoed door onze ouders met corrigerende woorden als: verhoud je! In plaats van: gedraag je!

Ik kon als ik om me heen keek alleen nog maar het resultaat van gentrificatie zien, wat waardevol is, maar wat je vooral cynisch maakt. En ik heb de afspraak met mezelf dat ik niet cynisch mag worden. Wel altijd kritisch en radicaal, maar niet cynisch, omdat dat verlamt. En we moeten in beweging blijven om verandering te kunnen bewerkstelligen. Maar in die wijze woorden van Sarah Schulman zag ik volgens mij het begin van een oplossing.

CultuurMassih Hutak