Column: Vormen van revolutionaire liefde

© Jori Galama

Voorzichtig trek ik mijn kleding uit, bang dat het traangas dat de politie in mijn gezicht spoot opnieuw in mijn ogen zal komen, en prop deze in de wasmachine. Voordat de vreedzame sit-in voor een permanent staakt-het-vuren in Gaza op het centraal station goed en wel was begonnen, werd de menigte al door de Brusselse politie hardhandig uit elkaar geslagen. Drie demonstranten belandden in het ziekenhuis, van wie een met ernstige verwondingen. Tien personen werden aangehouden, onder wie enkele Palestijnse vluchtelingen. 

Boven de wasmachine zie ik een regenboogvlaggetje hangen, een beeld schiet door mijn hoofd. Ik voel woede opborrelen. Alleen het gegeven dat ik in andermans huis ben, weerhoudt me ervan om het vlaggetje van de muur te rukken. Het aantal gruwelijke beelden van wat de Palestijnen doormaken, die zich voor de rest van mijn leven in mijn ziel hebben gekerfd, groeit met de dag. Het beeld dat nu door mijn hoofd schiet, toont echter geen dood en verderf, althans niet op het eerste gezicht. 

Als je op Instagram of TikTok zit, heb je deze foto waarschijnlijk wel zien voorbijkomen: van een witte Israëlische soldaat die met een brede glimlach een regenboogvlag omhooghoudt, met daarop in het Engels en Arabisch de woorden ‘in naam van de liefde’ geschreven. (Voor de duidelijkheid: het is geen Progress Pride-vlag.) Op de achtergrond zijn kapotgeschoten Palestijnse huizen te zien – in feite de graven van onder andere de Palestijnse queers die de soldaat meent te bevrijden. 

Het zijn niet de enige beelden waarin – ik weet niet hoe ik het anders kan noemen – ‘genocidale liefde’ wordt vastgelegd: zo was er een foto van een tank met een Israëlische pridevlag, de video van Israëlische soldaten die elkaar het jawoord geven te midden van de Palestijnse school die ze hadden vernietigd en de TikTok IDF Girls (zionistische soldaten die met hun sexy video’s het imago van de Israeli Occupation Forces proberen op te vijzelen). Het zijn allemaal uitwassen van de pinkwashing die Israël al jaren bedrijft, maar nu steeds gewelddadiger in het oog springen. 

De opgetogen blikken op de meeste van deze foto’s en video’s leggen de kwaadaardige mentale gymnastiek van het zionistische bezettingsleger bloot. Maar bovenal laten ze zien hoe het masker van de neoliberale wereldorde – waarvan niet-witte mensen al decennia zeiden dat het gruweldaden verborg – voorgoed is afgetrokken. Hoe haar symbolen van emancipatie evengoed propagandawapens zijn waarmee de publieke opinie in de imperiale centra wordt bespeeld. Kijk, een homoseksueel en een vrouw mogen meedoen aan het bloedvergieten. Hoe daarbij slachtoffers tot schuldigen worden gemaakt, want ‘niet-geëmancipeerd’, waarmee een vorm van ontmenselijking plaatsvindt die westerse media al jaren loslaten op Palestijnse mannen.

Deze tactiek kan gezien worden als een van de voorbeelden van wat de Frans-Algerijnse schrijfster en politiek activist Houria Bouteldja het ‘witte immuunsysteem’ noemt. Een samenraapsel van opvattingen die, of het nu gaat om vrouwenrechten, de definitie van antisemitisme of wat antiracisme zou zijn, langs de maatstaven van de witte wereld worden gelegd omdat die de scheidsrechter zou zijn voor de standaarden van de ethiek, van het humanisme en van vooruitgang in het algemeen. Een immuunsysteem opgetuigd om koloniaal geweld te kunnen rechtvaardigen.

Enkele jaren terug las ik Bouteldja’s boek Whites, Jews, and Us: Toward a Politics of Revolutionary Love (2016), dat een diepe indruk op me maakte. Met een zuiverend vuur laat ze zien hoe en waarom de westerse wereld op zijn laatste benen strompelt en welke. De afgelopen weken herlas ik enkele passages. Want wie meer wil begrijpen van de culturele breuklijnen die door de genocide in Gaza alsook door de verkiezingsoverwinningen van de PVV en andere extreemrechtse partijen in het Westen, zichtbaarder zijn geworden, vindt bij Bouteldja scherpe inzichten.   

In het licht van de Nederlandse verkiezingen viel mij bijvoorbeeld op hoe Bouteldja beschrijft dat politici met een humanistische inslag (zoals in Nederland bijvoorbeeld D66), met weinig succes, de verbetering van de positie van immigranten proberen te verdedigen tegen extreemrechts door op hun economische ‘nut’ te wijzen. Bouteldja stelt daartegenover, zonder dat ze daarmee bedoelt dat immigratie een duidelijk nut zou moeten hebben, dat veel niet-westerse immigranten het geheugen van samenlevingen die zijn gebaseerd op solidariteit met zich meedragen, waar het collectieve bewustzijn nog sterk is, en waar mensen zich vaker verzetten tegen het fanatieke individualisme waaraan onder andere de arbeidersklasse in het Westen wordt blootgesteld. Het westerse ‘ieder het zijne’ wordt daarbij volgens Bouteldja onder andere uitgedaagd door de communitaristische kern van de islam – een gegeven waaraan Gaza ons elke dag herinnert. 

Voortbouwend op de traditie van Zwarte radicale denkers zoals de Afro-Amerikaanse Malcolm X (1925-1965) en de Martinikaanse Aimé Césaire (1913-2008), legt Bouteldja de psychologische mechanismen bloot die aan de verdeel-en-heerstactiek van witheid ten grondslag liggen, en met name diens relatie tot islamofobie en antisemitisme. Ze maakt duidelijk hoe witheid de witte arbeidersklasse en joden in Frankrijk elk op een eigen manier in een semi-comfortabele houdgreep houdt, en wijst erop hoe beide (zij het via zeer verschillende lijnen van identificatie) dichter bij haar staan als zelfverklaard inheemse vrouw dan bij de witte heersende klasse. 

Ze doet daarom een zoveelste, en naar eigen zeggen wanhopig, aanbod om met het ‘raciale pact’ te breken en de strijd tegen de erfenis van het kolonialisme actief te steunen: “What would be convincing enough to make you give up on defending the racial interests that comfort you out of your downgrading and thanks to which you have the satisfaction of dominating (us)? Other than peace, I don’t know what it would be. By peace, I mean the opposite of ‘war’, of ‘blood’, of ‘hatred’, I mean: living together peacefully.” 

Het is dit aanbod dat ze revolutionaire liefde noemt, een begrip dat ze deels ontleent aan Chicana-activiste Chela Sandoval en gelijkenissen heeft met ideeën over radicale liefde zoals van het Zwarte feministische Combahee River Collective. 

Het misbruik van vrouwenrechten en de lhbtqi+-gemeenschap in deze koloniale oorlog van Israël tegen de Palestijnen, alsook mijn Nederlandse staatsburgerschap waardoor ik medeschuldig aan de genocide word gemaakt, vullen me met walging. Tegelijkertijd laat het aanbod van de Palestijnen om hun strijd te delen,  me radicaliseren richting een gezamenlijke toekomst van gelijkwaardigheid. Het is een voorrecht om dit aanbod, dat voortkomt uit wanhoop en asymmetrie, aan te nemen. Niemand zou moeten hoeven smeken om steun. De vraag – die ik ook aan mezelf blijf stellen – welke tastbare offers westerse progressievelingen kunnen en moeten maken, wordt daarbij weinig gesteld. Hierbij helpt het kruispuntdenken om te doorzien dat van mij als witte queer enby grotere offers worden verwacht dan van zij die minder privileges hebben.

Voor Gaza zijn tamelijk concrete acties mogelijk, zoals donaties verzamelen, zorgnetwerken runnen, rechtszaken aanspannen, politici aanschrijven, helende ruimtes organiseren, directe acties houden. Maar in bredere zin betekenen revolutionaire liefde en een breken met het raciale pact voor (vooral) witte/witgelijkende mensen de aanvaarding van grote veranderingen. Het betekent je baan op het spel zetten, dagelijks bevrijdingsbewegingen steunen, elkaar constant blijven onderwijzen en tot actie aansporen, of zoals de Amerikaanse dichteres Diane di Prima (1934-2020) in ‘Revolutionary Letter #8’ schreef: “NO ONE WAY WORKS, it will take all of us shoving at the thing from all sides to bring it down.”

Bouteldja wijst me er daarbij op dat veel witte mensen zich door de angst voor de aantasting van hun dominatie zullen antwoorden vanuit kortetermijndenken, met steeds excessiever geweld (iets wat we in Nederland en Israël op verschillende manieren zien), en dat witte/witgelijkende mensen die het verzet hiertegen willen steunen ervoor moeten waken dat het woord ‘vrede’ niet wordt achtergelaten in de moerassen van kwade trouw of een schoon geweten. Dat we als witte mensen het aanbod van revolutionaire liefde uiterst serieus moeten nemen: “(...) for as we all know: no justice, no peace. It’s a two-person game, and if we are not united in victory, we will be united in defeat.”


Jori Galama (1992) is een Nederlandse filmmaker, schrijver en cultuurwerker, woonachtig in Brussel. In 2022 won hen de juryprijs van de literaire erotische schrijfwedstrijd Het Rode Oor. Hen schrijft voor Lilith Magazine een wisselcolumn met Alara Adilow over liefde & seks.

Genoten van dit artikel? Word ‘friend’ van Lilith en support ons journalistieke en intersectioneel feministische platform of doneer.
Enjoyed this article? Become our friend and support us or donate.

Donate
Jori Galama